Termen Hoofdstuk 5 Flashcards
(23 cards)
Beïnvloeden
affect
Een zelfstandig naamwoord dat verwijst naar een emotioneel gevoel.
Boogvormige kern
arcuate nucleus
Een kern (cluster van neurale cellichamen) in de hypothalamus van de hersenen die een cruciale rol speelt bij de beheersing van de eetlust.
Centraal aandrijfsysteem
Volgens de central-state theory of drives, een reeks neuronen in de hersenen die, wanneer ze actief zijn, het meest direct een specifieke motivatietoestand of drive bevorderen.
Central-state theorie van aandrijvingen
Stelt voor dat de meest directe fysiologische basis voor motiverende toestanden of drijfveren ligt in neurale activiteit in de hersenen. Volgens de meeste versies van deze theorie komen verschillende drijfveren overeen met activiteit in verschillende, lokaliseerbare sets neuronen.
Circadiaans ritme
Elke cyclische fysiologische of gedragsverandering in een persoon of ander levend wezen met een periode van ongeveer een dag, zelfs als er geen externe signalen zijn die het tijdstip van de dag aangeven.
Discrete emotietheorie
De overtuiging dat basisemoties aangeboren zijn en worden geassocieerd met kenmerkende lichamelijke en gezichtsreacties.
Dopamine
Een van de vele neurotransmittersubstanties in de hersenen. Het is onder meer cruciaal voor de ‘willen’ component van beloning.
Aandrijving
drive
Zie motiverende staat.
Emotie
Een subjectief gevoel dat wordt ervaren als gericht op een bepaald object of gebeurtenis.
Endorfines
Chemische stoffen die in het lichaam worden geproduceerd en die als morfine werken bij het remmen van pijn.
Homeostase
De constantheid in de interne omgeving van het lichaam die moet worden gehandhaafd door het verbruik van energie.
Leptin
Een hormoon geproduceerd door vetcellen dat in de hersenen werkt om honger te remmen en het lichaamsgewicht te reguleren.
Mediale voorhersenenbundel
Een bundel neuronen die van de middenhersenen naar de basale ganglia en andere voorhersenen loopt.
Stemming
Een vrij zwevend emotioneel gevoel, niet gericht op een specifiek object.
Motivatie
De hele constellatie van factoren, sommige in het organisme en sommige daarbuiten, die ervoor zorgen dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt.
Motiverende staat
Een interne, omkeerbare toestand bij een individu die het individu oriënteert op een of ander type doel (zoals voedsel of water). Deze toestand wordt niet direct waargenomen, maar wordt afgeleid uit het gedrag van het individu; ook wel een drive genoemd.
Niet-regelgevende aandrijving
Elke motiverende staat (zoals de geslachtsdrift) die een andere functie dient dan die van het behouden van een zekere standvastigheid van de interne omgeving van het lichaam.
Niet-REM-slaap
Stadia 2, 3 en 4 van de slaap, gekenmerkt door het optreden van langzame (delta) golven in het EEG en het ontbreken van snelle oogbewegingen.
Nucleus accumbens
Een kern (centrum van neurale cellichamen) in de basale ganglia die een cruciaal onderdeel is van het beloningsmechanisme van de hersenen.
Regelgevende aandrijving
Elke motiverende toestand (zoals honger of dorst) die helpt om de interne omgeving van het lichaam enigszins constant te houden, die nodig is om te overleven.
REM-slaap
rapid eye movement
De terugkerende slaapfase waarin het EEG lijkt op dat van een alerte persoon, snelle oogbewegingen optreden, de grote spieren van het lichaam het meest ontspannen zijn, en de kans is groot dat echte dromen optreden. Het wordt soms emergent stadium 1 genoemd.
Sensorisch-specifieke verzadiging
Het fenomeen waarbij een persoon of dier dat verzadigd is van het ene voedsel, nog steeds trek heeft in een ander voedsel dat een andere smaak heeft.
Suprachiasmatische kern
Nucleus (cluster van neuronen) in de hypothalamus van de hersenen die het circadiane ritme van slaap en opwinding regelt.