Thema 1 Flashcards

(37 cards)

1
Q

Waaruit bestaat gedrag?

A

Waarneembare acties en reacties (overt gedrag) en innerlijke mentale processen zoals denken (cognitie) en voelen (emotie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een hersendisfunctie?

A

Een beschadiging van een hersenstructuur, vaak niet aantoonbaar op een hersenscan, die kan leiden tot cognitieve functiestoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omschrijf het historische perspectief.

A

Aristoteles ziel bevond zich in hart. Hippocrates hersenen verantwoordelijk. Herophilus waarneming, begrijpen geheugen bevind zich in holtes noemde het celtheorie/ventrikelleer. Descartes geest gescheiden van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 2 fase van herkennen van objecten volgens Lissaur?

A

Appreciatie (object waargenomen en ontleed) en associatie (kenmerken worden gekoppeld aan betekenis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 basisfuncties omschreef Luria voor de hersenen?

A

Subcorticaal (waakzaamheid en aandacht), anterior (planning, regulatie en monitoren) en posterior (waarnemening, verwerking en opslag).
Onderscheiden nog zones: primaire, secundaire en tertiaire.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is dissociatie?

A

Bepaalde hersenbeschadiging leidt tot een specifieke functieverlies terwijl andere intact blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is dubbele dissociatie?

A

Twee patienten worden vergeleken waarbij de een probleem heeft met functie A en niet met B. Terwijl de ander probleem heeft met functie B en niet met A.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de empirische cyclus?

A

Observatie (vanuit literatuur, eigen onderzoek of persoonlijke observatie), inductie, detectie (operationalisatie), toetsen en evaluatie (type 1 is onterecht verworpen en type 2 is onterecht geaccepteerd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is fundamentele of toegepaste vraagstelling?

A

Fundamenteel is gericht op kennis vergroten en heeft geen direct nut. Toegepast heeft direct en concreet nut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat staat er in de verklaring van Helsinki?

A

Vrijwillige toestemming, duidelijke voorlichting. Mogelijkheid tot stoppen. Individu gaat altijd voor. Onderbouwing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke verschillende niveaus in uitkomstmaten zijn er?

A

Functie (lichamelijk en mentale functie), activiteit (dagelijks leven) en participatie (maatschappij).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke type onderzoeken heb je?

A

Beschrijvend/observationeel, correlationeel (groepen vergelijken zonder manipulatie), experimenteel (groepen vergelijken met manipulatie) en quasi experimenteel (veldstudie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke type onderzoekdesigns zijn er?

A

Literatuur, systematische review, met-analyse, randomized controlled trail RCT, crossover (beide interventies krijgen), multiple baseline (meerdere voormetingen), longitudinale, crosssectioneel, case control en gevalsstudies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom zou je naasten en ervaringsdeskundige inzetten voor onderzoek?

A

Ethisch hebben zij er recht op als het effect heeft op hun leven, unieke kennis en ervaring komt kwaliteit ten goede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is valorisatie?

A

Omzetten van kennis naar product of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is implementatie?

A

Invoeren van het proces valorisatie.

17
Q

Wat kan neuropsychologische onderzoek bieden?

A

Inzicht leerbaarheid, redenen van stagnatie en richting geven op veilige terugkeer huis.

18
Q

Waar staat FAIR voor?

A

Findable, accessisble, interoperbale en reuasable.

19
Q

Wat is de diagnostische cyclus?

A

Vraagstelling, dossieronderzoek, hypothese formulering, anamnese (patient mening), hetero anamnese (mening omgeving), psychometrisch testonderzoek en conclusie.

20
Q

Welke vormen validiteit heb je?

A

Face validiteit (op eerste gezicht meet het wat behoort te meten), inhoudsvalditeit (representatief voor het onderwerp), begripsvaliditeit/constructvaliditeit (resultaat test echt ook indicatie waar men uitspraak over willen doen), criteriumvaliditeit (voorspelt de test extern criterium).

21
Q

Wat is predictieve, concurrerende en ecologische validiteit.

A

Predictieve inhoeverre voorspelt de test gedrag. Concurrerende als het een andere test heeft beoogt het dan hetzelfde criterium. Ecologische inhoeverre voorspelt het gedrag in dagelijks leven.

22
Q

Wat is anosognosie?

A

Patient is zich niet bewust van aandoenint of bijbehorende beperkingen.

23
Q

Waar is een leidraad in de beroepscode?

A

Verantwoordelijkheid, integriteit, respect en deskundigheid.

24
Q

Wat zijn voorbeelden waar toch secundaire cognitieve klachten mogelijk zijn?

A

Diabetes type 2, hersenschudding, ziekte van lyme.

25
Wat is psychoeducatie?
Voorlichting en adviezen voor patiënten en naasten.
26
Wat kan beeldonderzoek weergeven?
Anatomie, elektrische en metabolische activiteit en communicatie verbindingen.
27
Wat is structurele en functionele beeldvorming?
Structureel kijkt naar anatomie (CT en MRI) en functioneel naar beweging water en bloed (PET, SPECT, EEG, MEG).
28
Wat is BOLD bij MRI?
Verhouding tussen zuurstofrijk en zuurstofarm bloed, laat zien welke hersengebieden het meest actief zijn.
29
Welke activiteit meet EEG?
Alpha is rust en beta is activiteit.
30
Wat is herstel?
Vooruitgang in functioneren in vergelijking tot het functioneren direct na het optreden van hersenletsel. Spontaan herstel vind in eerst 12 tot 14 weken plaats.
31
Wat is neuroplasticiteit?
Veranderingen die optreden in spontaan herstel.
32
Welke 2 soorten neuroplasticiteit zijn er?
Injury induced change: spontaan herstel zonder dat er gericht behandeld wordt. Kan reorganisatie (aanleg nieuwe verbinding) zijn of reperfusie (verbetering doorbloeding) en experienced depandent change: herstel afhankelijk van stimulatie en behandeling.
33
Welke 2 mechanismen maken herstel hersenschade mogelijk?
Diffuse en redundante connevtiviteit (meerdere routes) en corticale reorganisatie remapping (nieuwe verbindingen).
34
Naast spontaan herstel zijn er nog 2 principes van belang. Welke?
Breinereserve (structurele verschillen bijv dikkere cortex) en cognitieve reserve (capaciteiten en vaaridgheden).
35
Het ICF brengt naast beperkingen ook mogelijkheden en omgevingsfactoren in kaart. Op welke niveaus?
Menselijk organisme (functies en anatomie), menselijk handelen (dagelijks leven activiteiten) en menselijk leven (participatie).
36
Wat is het restauratieve model?
Ook wel cognitieve functietraining. Aangedane cognitie kan herstel worden door training. Leert men vaardigheden in uiteenlopende situaties.
37
Wat is het compensatoire model?
Aanleren van strategieën om blijvende schade te compenseren. Is het meest effectief. Intern richt zich op cognitieve functies ondersteunen. Extern op hulpmiddelen. Metacognitie nadenken over eigen cognitieve functies.