Thema 1 Flashcards

1
Q

Larynx adductoren

A

m. transversus arythenoideus
m. vocalis
m. cricoarytenoideus lateralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

larynx abductoren

A

m. cricoarytenoideus posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

innervatie larynxspieren

A

m. cricothyroideus door n. laryngeus sup.

rest door n. recurrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verloop n. recurrens

A

ontstaat uit vagus
loopt links om aortaboog
loopt rechts om arterie subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opbouw stembanden

A

superficial lamina propria (zacht)
intermediate en diepe lamina propria = lig. vocale
m. vocale (stug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alveolaire hypoventilatie

A

onvoldoende verse lucht

P(A-a) O2 is normaal, extra O2 kan helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diffusie stoornis

A

barriere is te dik/klein

extra O2 kan helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anatomische shunt

A

P(A-a) O2 is verhoogd

extra O2 heeft matig effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fysiologische shunt

A

P(A-a) O2 is verhoogd

extra O2 heeft amper effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bronchiëctasieën

A

plaatselijke wandverwijding waardoor bacteriën mogelijkheid hebben zich in te nestelen –> infectie
hierdoor afwisseling van vernauwde en verwijde luchtwegen
–> veel sputum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

frequente oorzaken chronische/recidiverende hoest

A
astma (bronchiale)
NAEB
non-astmatische eosinofiele bronchitis
post-nasal drip
GE-reflux
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

interstitieel beeld

A

versterking van het long interstitium door een minder vaak voorkomende of onbegrepen infectieuze afwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

frequente oorzaken van hemoptoë

A
longcarcinoom
bronchiëchtasieën
hartfalen (icm luchtweginfectie)
vaatanomalie
longeembolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

miliaire tuberculose

A

ontstekingshaarden worden op verschillende plekken in het lichaam tegelijkertijd actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandeling tuberculose

A

eerste 2 maanden: 3-4 middelen

dan 4 maanden: 2 middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

v. azygos

A

rechts van de wervelkolom

17
Q

oorzaken pathologie vd stem

A

organisch (morfologisch/musculair)

niet-organisch (habitueel, psychogeen, idiopathisch)

18
Q

stembandknobbeltje

A

symmetrisch
anterior op stemband
logopedie of chirurgie

19
Q

poliep

A

vaak eenzijdig
ontstaat door trauma of verkeerd gebruik stemband
chirurgie

20
Q

Reinke’s oedeem

A

bilaterale hypertrofie van de ruimte van Reinke
glazige zwelling
door roken

21
Q

granuloom

A

uni of bi-lateraal

bijv. door intubatie

22
Q

papilloom

A

door HPV

uni of bilateraal

23
Q

interstitiële longziekten

A

sarcoidose
extrinsieke allergische alveolitis
idiopathische longfibrose
bronchiolitis obliterates organiserende pneumonie (BOOP)

24
Q

effusie

A

pleuravocht

25
Q

demping

A

kan wijzen op:
tumor
corpus alienum (bij kinderen)
pneumonie (met open bronchus)

26
Q

rhonchi

A

lage frequentie geeft brommende rhonchi (COPD)
hoge frequentie geeft piepende rhonchi (Astma)

= teken van obstructieve longaandoening

27
Q

crepiteren

A
bij: oedeem
ontstekingsinfiltraat
pneumonie
longfibrose 
astma

vaak basaal te horen maar mate van uitbreiding zegt iets over de ernst

28
Q

Kerley B-lijnen

A

teken van gegeneraliseerd longoedeem

29
Q

fijne crepitaties

A

snel achter elkaar

past bij longfibrose in combi met reuma

30
Q

NSCLC

A

plaveiselcelcarcinoom
adenocarcinoom
grootcellig ongedifferentieerd carcinoom

31
Q

Neuro-endocriene long tumoren

A

SCLC (gelimiteerd of extensieve tumor?)
grootcellig neuro-endocrien carcinoom (LCNEC)
atypische carcinoïd (semi-benigne)
typische carcinoïd (semi-benigne)

32
Q

Longcarcinoom stadiëring

A

I: tumor zonder verdere hematogeen en lymfogene uitzaaiingen –> CHIRURGIE
II: lymfeklieren betrokken en in de hilus een positieve klier –> CHIRURGIE
III: mediastinal/supraclaviculaire klieren en de tumor is verder uitgebreid –> CHEMO + BESTRALING
IV: uitbreiding op afstand, betrokkenheid andere long en metastasen naar de hersenen en bijnieren –> PALLIATIEF

33
Q

wanneer adjuvante chemo?

A

bij goede conditie
na radicale resectie
EN bij N1 of N2 (bij N2 met radiotherapie)

34
Q

onderverdeling stadium IV NSCLC

A

M1a: hematogene metastasen intrathoracaal
M1b: solitaire extra-thoracale metastasen
M1c: multipele metastasen in meerdere organen

35
Q

mesothelioom

A

= longvlieskanker

2 soorten: epitheliaal of sarcomateus

36
Q

stadia COPD volgens GOLD

A

I: FEV1 > 80%
II: FEV1 > 50-80%
III: FEV1 30-50%
IV: FEV1 < 30% OF <50% met respiratoire insufficiëntie

37
Q

alfa-1-antitrypsine deficiëntie

A

teken van COPD

deze mensen krijgen al vroeg emfyseem