trajet 1 (4de jaar) Flashcards
pg 24-31 Examen 1 (117 cards)
1
Q
La devise
A
De leuze
2
Q
le drapeau bleu, blanc et rouge
A
de blauw-wit-rode vlag
3
Q
le drapeau tricolore
A
de Franse driekleur
4
Q
l’État (m)
A
de staat
5
Q
la fête nationale
A
de nationale feestdag
6
Q
le gouvernement
A
de regering
7
Q
l’hymne national
A
het volkslied
8
Q
liberté (f), égalité (f), fraternité (f)
A
vrijheid, gelijkheid, broederschap
9
Q
Marianne
A
Marianne (vertegenwoordigt de Republiek)
10
Q
la Marseillaise
A
de Marseillaise (het Franse volkslied)
11
Q
le président,
la présidente
A
de president(e)
12
Q
la reine
A
de koningin
13
Q
la république
A
de republiek
14
Q
la révolution
A
de revolutie
15
Q
le roi
A
de koning
16
Q
le royaume
A
het koninkrijk
17
Q
le signe
A
het teken
18
Q
le symbole
A
het symbool
19
Q
la baie
A
de baai
20
Q
la campagne
A
het platteland
21
Q
la cascade
A
de waterval
22
Q
la colline
A
de heuvel
23
Q
la côte
A
de kust
24
Q
le désert
A
de woestijn
25
la dune
de duin
26
l'étang (m)
de vijver
27
la falaise
de klif (steile rotskust)
28
le fleuve
de stroom
29
les gorges (f)f (du verdon, du tarn)
de rotskloof
30
l'île (f)
het eiland
31
le lac
het meer
32
la mer
de zee
33
la montagne
de berg
34
le mont Blanc
de Mont Blanc (hoogste berg van Europa)
35
le point de vue
het uitzicht
36
la rivière
de rivier
37
la roche
de rots
38
le rocher
de rots
39
le rocher
de rots
40
le sentier
het pad
41
le sommet
de bergtop
42
la source
de bron
43
la vallée
de vallei, het dal
44
le volcan
de vulkaan
45
l'auberge de jeunesse (f)
de jeugdherberg
46
l'autoroute (f)
de autosnelweg
47
le camping
de camping
48
la chambre d'hôtes
de gastenkamer
49
le chemin
de weg
50
létoile (f)
de ster
51
l'excursion (f)
de excursie
52
le gîte (rural)
de (landelijke) vakantiewoning
53
le guide Michelin
de Michelinegids
54
le Midi
het Zuiden van Frankrijk
55
l'office de tourisme (m)
de dienst voor toerisme
56
le panneau
het (verkeers)bord
57
le péage
de tol
58
la promenade
de wandeling
59
la randonnée
de tocht, de lange wandeling
60
la RD, la D (route départementale)
de departementale weg
61
la RN, la N (route nationale)
de nationale weg
62
à l'étranger
in/ naar het buitenland
63
la banlieue
de buitenwijken
64
la capitale
de hoofdstad
65
la commune
de gemeente
66
le département
het departement
67
le D.O.M (département d'outre-mer)
het overzeese departement
68
l'hexagone (m)
de zeshoek (vorm van Frankrijk)
69
l'hôtel de ville (m)
het stadhuis
70
la mairie
het gemeentehuis
71
la région
de regio, de streek
72
la ville
de stad
73
l'apéritif (m)/
l'apéro
het aperitief
74
la baguette
het stokbrood
75
la bouillabaisse (de Marseille)
de bouillabaisse (soort vissoep)
76
la choucroute
de schotel op basis van zuurkool
77
les crustacés (m)
de schaaldieren
78
les esccargots (de Bourgogne) (m)
de slakken (in lookboter)
79
la ficelle
het dunnen stokbrood
80
les herbes de Provence (f)
De Provençaalse kruiden
81
l'huile d'olive (f)
de olijfolie
82
le produit du terroir
het streekproduct
83
la ratatouille (niçoise)
de ratatouille (gerecht met groenten)
84
le riz
de rijst
85
la tartiflette
de tartiflette (aardappelgerecht)
86
une gourde
drinkfles
87
une lampe torche
een zaklamp
88
un canif
een zakmes
89
une boussole
een kompas
90
un briquer
een aansteker
91
la trousse de toilette
de toiletzak
92
le sac de couchage
de slaapzak
93
le carnet
het schriftje
94
le vêtement de rechange
de vervangkledij
95
la crème solaire
de zonnecrème
96
la trousse de secours
de EHBO-kit
97
raccourci(e)
ingekort
98
pourri
rot
99
être mouillé
doorweekt zijn
100
biscuits
koekjes
101
une tente
een tent
102
une carte de randonnée
een wandelkaart
103
une corde
een touw
104
du papier toilette
toiletpapier
105
un bic et un camet
een pen en een notitieboekje
106
traverser la rivière
de rivier oversteken
107
faire un radeau
een vlot maken
108
tomber à l'eau, être mouillé
in het water vallen
109
des moustiques attaquer
muggen aanval
110
courir
lopen
111
dormir sous la tente, pas de toilettes
slapen in een tent, zonder toiletten
112
une araignée
een spin
113
la cabane de jardin
het tuinhuisje
114
la boussole, laisser tomber, cassée
kompas, laten vallen, gebroken
115
les broussailles
het struikgewas
116
un sanglier
een zwijn
117
trois panneaux différents
drie verschillende panelen
