Travel

Question 1

Can you say that again?

Answer 1

Kan je dat nog eens zeggen?

Question 2

What is so funny?

Answer 2

Wat is zo grappig?

Question 3

You are practically an expert.

Answer 3

Jij bent bijna een deskundige.

Question 4

How do you say…?

Answer 4

Hoe zeg je…?

Question 5

What does this word mean?

Answer 5

Wat betekent dit woord?

Question 6

How do you pronounce this word?

Answer 6

Hoe spreek je dit woord uit?

Question 7

How is my pronunciation?

Answer 7

Hoe is mijn uitspraak?

Question 8

I am learning.

Answer 8

Ik ben aan het leren.

Question 9

Please speak more slowly.

Answer 9

Spreek alsjebleift langzamer.

Question 10

You’re speaking too fast.

Answer 10

Jij spreekt te snel.

Question 11

Repeat the question.

Answer 11

Herhall de vraag.

Question 12

I’d like to take the train to Amsterdam.

Answer 12

Ik zou graag de trein naar Amsterdam nemen.

Question 13

How much does it cost?

Answer 13

Hoeveel kost het?

Question 14

I’m sorry.

Answer 14

Het spijt me.

Question 15

That’s all I have.

Answer 15

Dat is het enige dat ik heb.

Question 16

That’s too much.

Answer 16

Dat is te veel.

Question 17

What will you put on today?

Answer 17

Wat doe je vandaag aan?

Question 18

Do you want to wear a dress?

Answer 18

Wil je een jurk dragen?

Question 19

Of course I do.

Answer 19

Natuurlijk wil ik dat.

Question 20

We can change (clothes) later.

Answer 20

We kunnen ons later omkleden.

Question 21

You’re right.

Answer 21

Jij hebt gelijk.

Question 22

I’ll put my sandals on for now.

Answer 22

Ik wil voorlopig mijn sandalen aan doen.

Question 23

I don’t think so.

Answer 23

Dat denk ik niet.

Question 24

There’s a store two blocks from here.

Answer 24

Er is een winkel twee straten verder op.

Question 25

There is a house on the corner.

Answer 25

Er is een huis op de hoek.

Question 26

You can buy one there.

Answer 26

Daar kun je er één kopen.

Question 27

I don't know. Probably.

Answer 27

Ik weet het niet. Waarschijnlijk wel.

Question 28

But I believe that the stores close in one hour.

Answer 28

Maar, ik geloof dat de winkels over een uur dicht gaan.

Question 29

Excuse me, where is the beach?

Answer 29

Sorry, waar is het strand?

Question 30

It's next to the sea.

Answer 30

Het is naast de zee.

Question 31

Just kidding.

Answer 31

Een grapje.

Question 32

Go straight on this street.

Answer 32

Ga rechtdoor op deze straat.

Question 33

Then turn left at the corner.

Answer 33

Ga dan linksaf op de hoek.

Question 34

Can I walk there?

Answer 34

Kan ik daar naartoe lopen?

Question 35

It is very close.

Answer 35

Het is heel dichtbij.

Question 36

Where is the...?

Answer 36

Waar is het...?