Unité 13 Flashcards
(50 cards)
1
Q
wegnemen, weghalen
A
enlever
2
Q
gooien
A
jeter
3
Q
godsdienstig, kerkelijk
A
religieux, religieuse
4
Q
analyse
A
analyse
5
Q
beschikbaar
A
disponible
6
Q
blik
A
regard
7
Q
verwittigen, waarschuwen
A
prévenir
8
Q
binnenkort, gauw
A
bientôt
9
Q
analyseren, ontleden
A
analyser
10
Q
huwelijk, bruiloft
A
mariage
11
Q
kleur
A
couleur
12
Q
getuigen
A
témoigner
13
Q
redden
A
sauver
14
Q
parlementair
A
parlementaire
15
Q
conclusie, besluit
A
conclusion
16
Q
blauw
A
bleu, bleue
17
Q
buiten
A
dehors
18
Q
(be)danken
A
remercier
19
Q
actief, werkzaam
A
actif, active
20
Q
met aandrang vragen, eisen
A
réclamer
21
Q
gewoonte
A
habitude
22
Q
onlangs, recent
A
récemment
23
Q
draad
A
fil
24
Q
collectief, gezamenlijk
A
collectif, collective
25
uitstekend
excellent, excellente
26
fatsoenlijk; moreel
moral, morale
27
ongeval
accident
28
code
code
29
krachtig
puissant, puissante
30
verzamelen, bijeenbrengen
recueillir
31
fabriceren, vervaardigen
fabriquer
32
vertegenwoordiger
représentant
33
zeldzaam
rare, rare
34
buitengewoon
extraordinaire, extraordinaire
35
zondag
dimanche
36
nagaan, checken
vérifier
37
zin
envie
38
registreren; opnemen
enregistrer
39
modern
moderne, moderne
40
park
parc
41
belasting
impôt
42
zuiden
sud
43
doeltreffend, efficiënt
efficace, efficace
44
interessant
intéressant, intéressante
45
eiland
île
46
stad; wooncomplex, wijk
cité
47
carrière, loopbaan
carrière
48
stemmen
voter
49
verdrag
traité
50
bevrijding, vrijlating
libération
