Unite 3B Flashcards
1
Q
La difficulté
A
De moeilijkheid
2
Q
Les métropole
A
Hier; het moederland
3
Q
Le chômage
A
De werkloosheid
4
Q
Le drame humain
A
Het menselijk drama
5
Q
Le kilomètre carré
A
De vierkante kilometer
6
Q
Le niveau de vie
A
De levensstandaard
7
Q
Le paysage de rêve
A
Het droomlandschap
8
Q
Le seuil de pauvreté
A
De armoedegrens
9
Q
Outre-mer
A
Overzee
10
Q
Accéder à
A
toegang hebben tot
11
Q
Atteindre
A
Bereiken
12
Q
Bénéficier
A
Profiteren, genieten van
13
Q
Constituer
A
Bestaan uit
14
Q
Dépasser
A
Hier: overschrijden
15
Q
Disponible
A
Beschikbaar
16
Q
éditer
A
Afdrukken
17
Q
En cours de
A
Gedurende, in uitvoering
18
Q
La borne
A
Het paaltje
19
Q
La location
A
De verhuur
20
Q
Le bip (sonore)
A
De piep (elektronisch)
21
Q
Le mode d’emploi
A
de gebruiksaanwijzing
22
Q
Le plan
A
De plattegrond
23
Q
Recharger
A
(weer) opladen
24
Q
Retentir
A
(weer) klinken
25
Affaiblir
Verzwakken
26
Côtoyer
Raken aan; hier; ernaast liggen
27
Descendre de
afstammen van
28
Désormais
voortaan, vanaf dat moment
29
échapper à
Ontsnappen aan
30
Fuir
(ont)vluchtten
31
La compagne
De vriendin, partner
32
Les soucis
De zorgen
33
Peindre
Schilderen
34
S'entendre avec
(kunnen) opschieten met
35
Se consacrer à
Zich wijden aan
36
S'embarquer
Inschepen
37
Suffire
Voldoende zijn