unité 4 vol Flashcards
(65 cards)
1
Q
verzekeren
A
assurer
2
Q
proberen
A
essayer
3
Q
rechtvaardig
A
juste
4
Q
buitenland
A
l’etranger
5
Q
verhinderen
A
empêcher
6
Q
weggaan
A
sortir
7
Q
lang (als in tijd)
A
longtemps
8
Q
hernemen
A
reprendre
9
Q
interesse
A
un intérêt
10
Q
leiden
A
mener
11
Q
behoren/ toebehoren
A
appartenir
12
Q
genoeg
A
assez
13
Q
elk
A
chacun
14
Q
betreffen
A
concerner
15
Q
eerst
A
d’abord
16
Q
leren
A
apprendre
17
Q
ontmoeten
A
recontrer
18
Q
werk
A
oeuvre
19
Q
bekomen
A
obtenir
20
Q
binnengaan
A
entrer
21
Q
voorstellen
A
proposer
22
Q
meebrengen
A
apporter
23
Q
ver
A
loin
24
Q
bereiken
A
atteindre
25
broberen
tenter
26
laat
tard
27
echter
cedepant
28
onderwerp
sujet
29
belangrijk zijn
importer
30
een zoektocht
un recherche
31
toevoegen
ajouter
32
ergens anders
ailleurs
33
echt
vraiment
34
een twijfel
un doute
35
begin
début
36
aanwezigheid
pr'sence
37
talrijk
nombreux
38
voorbereiden
preparer
39
oprichten/ omhoog richten
relever
40
evenveel/ zolang/ zowel
autant
41
volgend
prochain
42
bijzonder/ speciaal
particulier
43
een plaats
un position
44
ontwikkeling
développement
45
een hoofd (van de keuken)
un chef
46
onder/ tussen/ te midden van
parmi
47
lid
membre
48
trekken
tirer
49
mooi
beaux/ belle
50
vol
plein
51
oordelen
juger
52
vermijden
éviter
53
een politieke partij
un parti
54
bewust
consient
55
leider
chef/ patron
56
proberen
tenter
57
bereiken
atteindre
58
belang
intérêt
59
vervaardigen
produire
60
gangbaar
courant
61
genoeg
assez
62
twijfels
doutes
63
hier
ici
64
avond
soir
65
stof
poussiere