verfehlen - versteigern Flashcards
(43 cards)
1
Q
verfehlen
A
nalaten, verzuimen
2
Q
verfügen über
A
beschikken over
3
Q
verführen
A
verleiden
4
Q
vergötzen
A
tot een afgod maken
5
Q
vergriffen
A
uitverkocht
6
Q
sich verhalten (Verhalten)
A
zich gedragen
7
Q
sich verhalten
A
in verhouding staan
8
Q
verhältnismäßig
A
relatief
9
Q
Verhältnisse (mv)
A
omstandigheden
10
Q
verhängnisvoll
A
noodlottig
11
Q
verharmlosen
A
bagatelliseren, minder (erg) voordoen
12
Q
verheeren
A
verwoesten
13
Q
verheißen (Verheißung)
A
beloven
14
Q
sich verirren
A
verdwalen
15
Q
verkannt
A
miskend
16
Q
verkennen
A
miskennen
17
Q
verkommen
A
verlopen, in verval raken
18
Q
verkraften
A
te boven komen
19
Q
verlagern
A
verplaatsen
20
Q
verlassen auf
A
vertrouwen op
21
Q
verlässlich
A
betrouwbaar
22
Q
verlegen (Verlag, Verleger)
A
uitgeven
23
Q
verleiden
A
bederven
24
Q
verleihen (Verleihung)
A
verlenen, geven
25
verlegzen (Verletzung)
verwonden
26
der Verlust
verlies
27
vermeintlich
zogenaamd
28
vermitteln
bemiddelen; verschaffen, overdragen
29
vernachlässigen
verwaarlozen
30
vernünftig
verstandig
31
veröffentlichen
publiceren
32
verpassen
missen
33
verpönt
ontoelaatbaar, verboden
34
verrenken
verzwikken; in allerlei bochten draaien
35
verringern
verminderen
36
versagen
mislukken, falen
37
verschwenden
verspillen
38
versehentlich
per ongeluk
39
versickern
wegsijpelen
40
versprechen
beloven
41
verständigen
op de hoogte brengen
42
das Verständnis
begrip
43
versteigern
veilen