Verhaalanalyse Flashcards
(23 cards)
Wat kan je uit de titel halen?
Hoofdpersonage, gebeurtenis en thema
Welke personages heb je?
- protagonist
- antagonist
- nevenfiguur
- figurant
Protagonist
- Rond of vlak
- figuur waarrond het verhaal draait
Antagonist
- tegenspeler protagonist
- beïnvloed de gebeurtenissen van het verhaal
Nevenfiguur
- tritagonist
- ze spelen een mindere rol maar zijn belangrijk voor het verhaal
Figuranten
Minder belangrijke personages
Ronde personages
Dynamisch, genuanceerd. Ze evolueren doorheen het verhaal.
Vlakke personages
Ongenuanceerd, stereotiep en statisch. Ze evolueren niet doorheen het verhaal.
Verteltijd
Leestijd, tijd nodig om een verhaal te vertellen of te lezen.
Vertelde tijd
De tijd dat zich in het verhaal afspeelde.
VT
Versnelling
VT>VDT
Vertraging
VT=VDT
Isochronie
Flashbacks
Terugwijzing, veranderd de chronologie
Flashforward
Vooruitwijzing, veranderd de chronologie
Retrospectief
Terugwijzing, doet niets met de chronologie
Prospectief
Vooruitwijzing, doet niets met de chronologie
Verhaalperspectieven
- Persoonlijke ik verteller (belevende ik)
- Personele ik verteller (vertellende ik)
- Personele hij verteller
- auctoriele hij (weet alles, zit boven het verhaal)
Ruimtes
- Sfeerscheppende ruimte (versterkend en contrasterend)
- Symbolische ruimte
- Geografische ruimte
- Sociale ruimte ( laag van de bevolking waarin het verhaal zich afspeelt)
Thema
Onderwerp, kortste samenvatting van een verhaal.
Motief
- Element dat steeds terug komt en een betekenis heeft
- verhaalmotief ( motief dat enkel in dat verhaal voorkomt)
- schrijversmotief( motief in verschillende boeken van een bepaalde auteur)
- literair-historisch motief( verschillende boeken, verschillende auteurs, hele wereld…)
Spanning
Ab ovo, in medias res
Met de Tijd spelen(versnellen, vertraging, prospectief..)
Uitstellen antwoorden vragen die schrijver oproept (cliffhanger, red herring (misleiden), retardering(uitstelling), Jan claesen)
Het motto
Lijfspreuk, devies (kernachtige uitspraak over hoe je in het leven staat)