voc dossier 2 Flashcards
(111 cards)
1
Q
une ambiance
A
een sfeer, een gezelligheid
2
Q
un bâton
A
een stok
3
Q
le bluff
A
de bluf
4
Q
une boite
A
een doos
5
Q
un but
A
een doel
6
Q
un dé
A
een dobbelsteen
7
Q
un domino
A
een dominosteen
8
Q
la durée
A
de tijd
9
Q
un jeu d’adresse
A
een behendigheidsspel
10
Q
un jeu de cartes
A
een kaartspel
11
Q
un jeu de connaissance
A
een kennisspel
12
Q
un jeu de dames
A
een damspel
13
Q
un jeu d’échecs
A
een schaakspel
14
Q
un jeu d’enquête
A
een onderzoeksspel
15
Q
un jeu de hasard
A
een kansspel
16
Q
un jeu de lettres
A
een letterspel
17
Q
un jeu de mémoire
A
een geheugenspel
18
Q
un jeu de plateau
A
een bordspel
19
Q
un jeu de poche
A
een spel in zakformaat
20
Q
un jeu de société
A
een gezelschapsspel
21
Q
un jeu de stratégie
A
een strategiespel
22
Q
un joueur
A
een speler
23
Q
le livret de règles
A
een boekje met de spelregels
24
Q
une partie
A
een spelletje
25
un pion
een pion/ een damschijf
26
un plateau
een speelbord
27
la règle du jeu
de spelregels
28
le suspens
de spanning
29
une tuile
een steentje
30
addictif/addictive
verslavend
31
amusant(e)
leuk
32
créatif/créative
creatief
33
indémodable
tijdloos
34
ludique
speels, ludiek, leuk
35
original(e)
origineel
36
entraver
belemmeren
37
relier
verbinden
38
remporter
winnen
39
retrouver
vinden, achterhalen
40
être facile à comprendre
makkelijk te begrijpen zijn
41
être le premier à
de eerste zijn om
42
jouer aux échecs
schaken
43
Ne t'en fais pas!
Mens-erger-je-niet!
44
sortir de l'ordinaire
ongewoon zijn
45
un adversaire
une adversaire
een tegenstander, een tegenstandser
46
un coffret
een koffertje
47
un cours
een verloop
48
un dispute
een ruzie
49
une face
een zijde
50
une figure
een figuur, een afbeelding
51
une manche
een spel
52
un perdant
een verliezer
53
un pile
een stapel
54
une pioche
een stapel
55
une règle
een regel
56
un sens
een richting
57
un tricheur
een valsspeler
58
un vainqueur
een winnaar
59
avant-dernier /avant- dernière
voorlaatste
60
caché(e)
verborgen
61
multicolore
veelkleurig
62
officiel / officielle
officieel
63
traditionnel / traditionnelle
traditioneel
64
visible
zichtbaar
65
additionner
optellen, toevoegen
66
distribuer
verdelen
67
empiler
opstapelen, op elkaar leggen
68
entamer
beginnen
69
interdire
verbieden
70
mélanger
mengen
71
numéroter
nummeren
72
piocher
een kaart van de stapel nemen
73
répartir
verdelen
74
se débarrasser de
zich ontdoen van
75
avoir tort
ongelijk hebben
76
battre les cartes
de kaarten schudden
77
lancer un dé
een dobbelsteen gooien
78
mettre au défi
uitdagen
79
passer son tour
zijn beurt overslaan
80
poser une carte
een kaart neerleggen
81
un câble de récharge
een oplaadkabel
82
une caméra
een camera
83
un casque d'écoute
een hoofdtelefoon
84
un chargeur
een lader
85
un clavier
een toetsenbord
86
une console (de jeu)
een (spel)console
87
un écran
een scherm
88
un jeu vidéo
een videospel
89
une manette
een gamecontroller
90
un ordinateur
een computer
91
des oreilletes
oortjes
92
un smartphone
een smartphone
93
une souris
een muis
94
une tablette
een tablet
95
un tapis de souris
een muismat
96
une webcam
een webcam
97
virtuel / virtuelle
virtueel
98
cogner
stoten
99
convaincre
overtuigen
100
crier
roepen, gillen
101
démolir
vernielen
102
se fâcher
zich boos maken
103
tricher
valsspelen
104
vaincre
winnen, overwinnen
105
grâce à
dankzij
106
occasionnellement
bij gelegenheid, soms
107
à plusieurs
met meerderen
108
en équipe
in team, in een ploeg
109
en ligne
online
110
rester zen
zen blijven, rustig blijven
111