Vocab 3 Flashcards
(40 cards)
1
Q
bang
A
scared
2
Q
verdrietig
A
sad
3
Q
lelijk
A
ugly
4
Q
slim
A
smart, clever
5
Q
stom
A
stupid
6
Q
helemaal niet
A
not at all
7
Q
verkeerd
A
wrong
8
Q
uitstekend
A
excellent
9
Q
beschikbaar
A
available
10
Q
toekomst
A
future
11
Q
houten
A
wooden
12
Q
gouden
A
golden
13
Q
bekend
A
familiar, known
14
Q
onmogelijk
A
impossible
15
Q
tweetalig
A
bilingual
16
Q
levend
A
living
17
Q
handig
A
useful
18
Q
heel
A
whole, entire
19
Q
het tegengestelde
A
the opposite
20
Q
verantwoordelijk
A
responsible
21
Q
gelovig
A
religious
22
Q
algemeen
A
general
23
Q
onafhankelijk
A
independent
24
Q
beroemd
A
famous
25
het hoofdstuk
chapter
26
de vijand
enemy
27
de bevolking
the population
28
de generatie
generation
29
de stichting
the foundation
30
de mens
human being
31
de jeugd
youth
32
het dorp
village
33
het slachtoffer
victim
34
verloofd
engaged
35
getrouwd
married
36
wednuwnaar/weduwe
widower/widow
37
geen . . meer
not anymore/any longer
38
met elkaar
with each other
39
gescheiden
divorced
40
get geslacht
gender
