Waarneming Flashcards

1
Q

Welke fasen zijn er in het waarnemingsproces?

A

-Gewaarwording
-Prikkels organiseren tot 1 geheel
-Betekenis geven aan de waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 processen zijn er bij het waarnemingsprocessen?

A
  • Bottom-up processen
  • Top-down processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt Top-down in?

A

Waarneming wordt beïnvloed door kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt Bottom-up in?

A

constanties,
gewaarwording
prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de Absolute drempel?

A

minimumintensiteit die een prikkel moet hebben opdat men hem in 50% van de gevallen nog kan waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de Differentiële drempel?

A

hoeveelheid verschil in intensiteit tussen twee prikkels die we in 50 % van de gevallen nog als van elkaar onderscheiden kunnen waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat onderzoekt de Signaaldedectietheorie?

A

Onderzoekt waarom verschillende mensen anders reageren op
dezelfde prikkel of waarom dezelfde persoon anders reageert in
een andere omstandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kan je zeggen over prikkels onder de absolute drempel?

A

Kan je niet waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt ‘aanpassing’ in?

A

Gevoeligheid voor prikkels neemt af als de prikkels constant blijven en terugkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt ‘deprivatie’ in?

A

Geen prikkels van de buitenwereld ontvangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Wet van gelijkheid?

A

Dingen die op mekaar lijken worden als één geheel waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de wet van nabijheid?

A

Dingen die bij mekaar in de buurt staan, zien wij als één geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de wet van de geslotenheid/continuïteit?

A

We hebben de neiging om de dingen als doorlopend waar te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de wet van de goede voortgang?

A

Dingen die onvolledig zijn gaan wij in gedachten aanvullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke constanties zijn er bij waarneming?

A

-Grootteconstantie
-Kleurconstantie
-Vormconstantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn illusies?

A

Verkeerd geïnterpreteerde prikkel
Beelden leiden tot een foute interpretatie van de wereld

17
Q

Welke vormen van beweging zijn er bij waarneming?

A

Echte beweging
Schijnbare beweging, stroboscopisch effect of phi-fenomeen

18
Q

Wat zijn psychische factoren die de waarneming bepalen?

A

-Omgeving
-Gevoelens
-Ervaring
-Aandacht
-Verwachtingen
-Behoeften
-Cultuur
-Sociale druk

19
Q

Wat zijn voorbeelde mbt tot de Wet van de figuur?

A

Beker van Rubin
Escher
Camouflage
Kleurenblindtest

20
Q

Waarom kan cultuur de omgeving bepalen

A

2D en 3D: sommige culturen denken niet in 3D bij afbeeldingen (afbeelding olifant en antilope)

21
Q

Wat is het pygmalion-effect?

A

Het effect houdt in dat leraren, soms onbewust, verwachtingen hebben van bepaalde leerlingen

22
Q

Welke onderdelen zijn er bij de persoonswaarneming?

A

-Eerste indruk
-Stereotype
-Halo-Effect
-Logische fout
-Oorzaken van gedrag

23
Q

Wat is Autostereotypering?

A

Zelf in de groep
Veel nuances maken

24
Q

Welke 2 vormen zijn er van stereotypering?

A

-Autostereotypering
-Sociale stereotypering

25
Q

Wat is Sociale stereotypering?

A

Niet in de groep
Nuancering weg laten, veel zwart/wit

26
Q

Wat is het Halo-effect?

A

Bepaalde kenmerken hebben meer invloed op het totaalbeeld dan andere kenmerken

27
Q

Aan wat kun je oorzaken van gedrag toeschrijven?

A

Aan de persoon zelf: intern
Aan de omgeving: extern

28
Q

Wat kan je zeggen over lichaampostuur en waarneming?

A

voorbeeld van grote mensen tegenover kleine mensen
meer bevoordeeld

29
Q

Wat is een logische fout bij waarneming?

A

Mensen denken vaak in zwart/wit

30
Q

Wat zijn de oorzaken in de persoonswaarneming?

A

-Bestendigheid: consistentie
-Verandering: onderscheid
-Gedrag van anderen in dezelfde situatie: consensus
-Uitwendige druk

31
Q

Wat kan je zeggen over zelfwaarneming en rechtvaardiging van gedrag?

A

Als mensen hun gedrag niet willen aanpassen passen ze hun denken aan (vb roken)

32
Q

Wat kan je zeggen over ‘bestendigheid: consistentie’?

A

Bepaald gedrag dat verschillende situaties tot uiting komt
-Inwendig

33
Q

Wat kan je zeggen over ‘Verandering: onderscheid’?

A

Gedrag dat verandert in de loop van de tijd
-Extern

34
Q

Wat kan je zeggen over ‘Gedrag van anderen in dezelfde situatie: consensus’?

A

Anderen vertonen hetzelfde gedrag in dezelfde situatie
-Extern

35
Q

Wat kan je zeggen over ‘Uitwendige druk’?

A

Gedrag dat onder druk wordt uitgevoerd
-Extern