Week 2 college Flashcards Preview

Muziekgeschiedenis 1900-2014 > Week 2 college > Flashcards

Flashcards in Week 2 college Deck (25)
Loading flashcards...
1
Q

Waar is modernisme een verzamelterm voor? Wat ligt hieraan ten grondslag?

A

Voor alles wat in de cultuur breekt met traditie. Hieraan liggen industrialisering en maatschappelijke veranderingen ten grondslag.

2
Q

Wat is een kenmerk van modernisme op het gebied van harmonie?

A

Op het gebied van harmonie wordt gezocht naar alternatieven voor tonaliteit.

3
Q

Wat is een kenmerk voor modernisme op het gebied van ritme?

A

Op het gebied van ritme wordt muziek vrijer en grilliger. Maatsoorten worden voortdurend afgewisseld en er worden meer tempoaanduidingen gebruikt in partituren. Onregelmatigheid is het codewoord.

4
Q

Wat is een kenmerk voor modernisme op het gebied van speeltechniek?

A

Er ontstaan nieuwe techniek die meer genuanceerd zijn, bijvoorbeeld afwisselen tussen slag en tokkelen. Voorheen zuinige speeltechnieken werden nu dagelijks onderdeel van composities.

5
Q

Welke maatschappelijke veranderingen vinden plaats rond het modernisme?

A

Er is sprake van industrialisering en er ontstaat een nieuwe klasse fabrieksarbeiders. Mensen zoeken een nieuwe plek in de maatschappij. Sociale ongelijkheid en andere problemen komen aan de oppervlakte, en er ontstaat het socialisme.

6
Q

Welke veranderingen waren er op politiek gebied in het interbellum?

A

De Europese balans lijkt te veranderen. De machtsblokken die Europa kende sinds Napoleon waren niet meer houdbaar. Het was een periode van instabiliteit, die pas na WOII werd opgelost.

7
Q

Wat is een kenmerk voor het modernisme op het gebied van vorm?

A

Alternatieve vormen werden opgezocht. Er werden nieuwe vormen gezocht voor de traditionele vormen. Alles werd nog wel traditioneel opgeschreven.

8
Q

Welke twee tendensen gingen gepaard met het modernisme?

A
  1. De romantische tendens: benadrukken van emotie en expressie op extreme wijze. De achterliggende structuur wordt steeds minder belangrijker, en er wordt gestreefd naar meer zelfexpressie en originaliteit. Net zolang tot de tonale logica niet meer evident is.
  2. Abstract (rationalisering/zuiverheid): mogelijkheid om helemaal opnieuw te beginnen met een onbeschreven blad.
9
Q

Noem drie kenmerken van het expressionisme.

A
  1. Nadruk op emotionele/psychologische inhoud.
  2. Gevoelswereld van het individu
  3. Middelmaat is saai; extreme uitersten zijn interessant. Typische romantische thema’s blijven sterk vertegenwoordigd.
10
Q

Hoe zien we het expressionisme terug in de schilderkunst?

A

Passie en expressie zijn bijna voelbaar aanwezig. Er is echter ook een symbolische kant, waarbij het expressieve zich verhoudt tot symbolische taferelen.

11
Q

Vertel iets over Arnold Schönberg (1874-1951).

A

Schönberg maakte overgang naar laat-Romantiek. Hij maakte veel gebruik van chromatiek waarbij het lang duurt voor dissonanten oplossen. Rond 1910 ontstaat de atonaliteit; hiermee wordt een bepaalde spanning gecreëerd. De luisteraar kan zelf besluiten of hij iets als een tonica vindt klinken. Consonante intervallen worden steeds minder belangrijk. Er is sprake van veel dissonanten, nevenakkoorden en chromatiek.

12
Q

Wat is de miniatuurvorm?

A

Dit is een vorm waarbij referentiepunten worden losgelaten. Het stuk is van korte duur, net als de samenhang in het stuk.

13
Q

Vertel iets over Schönbergs Pierrot Lunaire op. 21?

A

Dit is één van zijn sleutelwerken. Het is een liedcyclus, voor een bezetting van viool, cello, klarinet, fluit, piano en mezzosopraan. De zangstem is echter eigenlijk een soort spreekstem, die de tonen half zingt/half spreekt. De toonhoogtes worden genegeerd om de spreekstem na te bootsen.

14
Q

Wat wordt verstaan onder de eerste en tweede Weense school?

A

De eerste Weense school zijn Mozart, Haydn en Beethoven, de tweede zijn leerlingen van Schönberg: Berg en WEbern.

15
Q

Vertel iets over Alban Berg (1885-1935).

A

Alban Berg was een leerling van Schönberg. Anders dan zijn leermeester was hij meer geneigd tonale elementen aan het twaalftoonssysteem toe te voegen. Zijn belangrijkste werk is de opera Wozzeck (1922); in deze opera is het hoofdpersonage een slachtoffer, terwijl het voorheen altijd de held was. De opera werd gebaseerd op een onvoltooid werk van Bücher, en wordt vaak gezien als een expressionistische opera. In de opera wordt ook gebruik gemaakt van de ‘Sprechstimme’.

16
Q

Waarin onderscheidt Berg zich van de andere leden van de tweede Weense school?

A

Hij springt op een eigenzinnige manier met atonaliteit en het twaalftoonssysteem om; hij vermengd het met tonale elementen op een creatieve manier.

17
Q

Vertel iets over Anton Webern (1883-1945).

A

Webern was een leerling van Schönberg. Hij had een voorkeur voor extreem korte, beknopte vormen. De expressie van Webern zit hem niet in Mahleriaanse breedvoerigheid, maar in uiterste concentratie. Ieder element is “pointillistisch”; het klinkt als een klein puntje. De punten verhouden zich zoals een sterrenbeeld. Elke noot heeft een betekenis en een maximale emotionele lading.

18
Q

Wat is er aan de hand met modulatie in het twaaltoonssysteem?

A

Er is sprake van twaalf noten in een toonladder in plaats van zeven. In een tonaal systeem wordt veel gemoduleerd; in het twaalftoonssysteem kan dit niet meer omdat alle tonen gelijkwaardig zijn. Er is geen toon die eruit springt.

19
Q

Wat is de basisreeks van de dodecafonie?

A

bes, e, fis, dis, f, a d, cis, g, as, b, c.

20
Q

Wat is de dodecafonie?

A

Dit is een andere naam voor het twaalftoonssysteem. Het betreft een systeem om muziek te organiseren. De reeks is een thematisch gegeven en een reeks van complexe intervallen, die intern opsplitsbaar zijn. Net als bij atonaliteit zijn alle 12 tonen gelijk.

21
Q

Wat is de basisreeks van de dodecafonie?

A

bes, e, fis, dis, f, a, d, cis, g, as, b, c.

22
Q

Wat is het belang van de dodecafonie?

A

Hiermee kan men samenhang en coherentie creëren. Muziek kan op grote schaal georganiseerd worden, en er kan worden aangetoond dat je binnen een bepaalde reeks bepaalde vaste eigenschappen aantreft.

23
Q

Wat is er ‘democratisch’ aan het twaaltoonssysteem?

A

Een toon kan pas weer klinken als de andere elf voorbij zijn gekomen. In de praktijk is dit echter minder eenvoudig.

24
Q

In hoeverre is er binnen het systeem sprake van een breuk dan wel continuïteit?

A

Het is een breuk in zoverre dat men afstapt van een systeem dat al sinds 1600 de dienst uitmaakte. Het is continu in die zin dat het de laatromantische stijl doortrekt, maar daarin wel steeds een stapje verder gaat.

25
Q

Wat is het verschil tussen atonaliteit en dodekafonie?

A

Beide vertrekken vanuit twaalf tonen, maar dodekafonie systematiseert de tonen. Atonaliteit doet dit niet.