week 9 s2 Flashcards
1
Q
de literatuur, de letterkunde
A
la letteratura
2
Q
de schrijver/ster
A
lo scrittore, la scrittrice
3
Q
het werk
A
l’opera
4
Q
de intrige, het plot
A
la trama
5
Q
de hoofdpersoon
A
il, la protagonista
6
Q
de roman
A
il romanzo
7
Q
fictief
A
fittizio, fittizia
8
Q
het verhaal, de vertelling
A
il racconto
9
Q
bewerken
A
adattare
10
Q
het drama
A
il dramma
11
Q
de komedie
A
la commedia
12
Q
de tragedie
A
la tragedia
13
Q
de dichter/es
A
il poeta, la poetessa
14
Q
de dichtkunst, de poëzie
A
la poesia
15
Q
het vers, de versregel
A
il verso
16
Q
de bibliotheek
A
la biblioteca
17
Q
de lezer/es
A
il lettore, la lettrice
18
Q
de boekwinkel, de boekenkast
A
la libreria
19
Q
het boek
A
il libro
20
Q
het (boek)deel
A
il volume
21
Q
de inleiding
A
l’introduzione
22
Q
de inhoudsopgave, de index
A
l’indice
23
Q
het hoofdstuk
A
il capitolo
24
Q
het aanknopingspunt, het uitgangspunt
A
lo spunto
25
de detective
il (libro) giallo
26
fascinerend, pakkend
accattivante
27
boeiend, spannend
avvincente
28
de kaft, de omslag
la copertina
29
het belang, het gewicht
il rilievo
30
speelt een grote rol
viene messo in rilievo
31
de vertaling
la traduzione
32
de vertaler/vertaalster
il traduttore, la traduttrice
33
het talent
il talento
34
de prijs
il premio
35
de staat
lo Stato
36
territoriaal, grond-, land-
territoriale
37
het territorium, het (grond)gebied
il territorio
38
staats-, rijks-, overheids-
statale
39
verdedigen, beschermen
difendere
40
het volk
il popolo
41
de democratie
la democrazia
42
democratisch
democratico, democratica
43
de overheersing, de heerschappij
il dominio
44
de monarchie
la monarchia
45
politiek
politico, politica
46
de politiek
la politica
47
de politicus
il politico
48
de representant/e, vertegenwoordiger/ster
l'esponente
49
de president/e
il, la presidente
50
de minister-president, de premier
il Presidente del Consiglio
51
de lijwacht
la guardia del corpo
52
de minister-president, de premier
il Capo del Governo
53
de regering
il governo
54
vallen, ten val komen
cadere
55
de regering is opnieuw gevallen
Il governo è caduto di nuovo
56
de val
la caduta
57
interpelleren
interpellare
58
de begroting, het budget
il budget
59
de minister
il ministro
60
zich terugtrekken uit
ritirarsi da
61
parlementair, parlements-
parlamentare
62
het parlement, de volksvertegenwoordiging
il parlamento
63
de vraag in het parlement, de kamervraag
l'interrogazione parlamentare
64
de oppositie
l'opposizione
65
de afgevaardigde, de gedeputeerde
il deputato, la deputata
66
Tweede en Eerste Kamer
Camera dei Deputati
67
de partij
il partito
68
kiezen, stemmen
votare
69
de stem, de stemming
il voto
70
gunstig
favorevole
71
de gunst, de dienst
il favore
72
Op wie ga jij stemmen?
A favore di chi voterai?
73
de kritiek
la critica
74
het privilege, het voorrecht
il privilegio
75
de hervorming
la riforma
76
openbaar
pubblico, pubblica
77
privé, particulier, persoonlijk
privato, privata
78
het (dagelijks) beheer het bestuur
l'amministrazione
79
overheids-, bestuurlijk, ambtelijk
amministrativo, amministrativa
80
de bestuurder, de beheerder
l'amministratore, l'amministratrice
81
besturen, beheren
amministrare
82
de organisatie
l'organizzazione
83
de bureaucratie
la burocrazia
84
het gemeentehuis, het stadhuis
il municipio
85
het kantoor, het bureau, de taak, het ambt
l'ufficio
86
de burgemeester
il sindaco
87
de functie, het ambt
la carica
88
in functie, dienstdoend
in carica
89
de taak, de opdracht
l'incarico
90
iemand iets opdragen
incaricare qu di qc
91
de taak, de opdracht
il compito
92
voornaamste, hoofd-
principale
93
de macht, de invloed
la potenza
94
de functie, de betrekking
la funzione
95
federaal, bonds-
federale
96
het gewest (bestuursgebied in Italië)
la regione
97
regionaal, gewestelijk, provinciaal
regionale
98
de regionale overheid
l'amministrazione regionale
99
de maatregel
la misura
100
de provincie
la provincia
101
de gewest-/provinciehoofdstad
il capoluogo
102
overdreven waardering voor de plaats waar men geboren is, het chauvinisme
il campanilismo
103
wonend, woonachtig
residente
104
iemand die in het buitenland woont
residente all'estero
105
de inwoner/ster
l'abitante
106
de (staats)burger, de inwoner
il cittadino, la cittadina
107
vrij
libero, libera
108
de politie
la polizia
109
de politieagent/e
il poliziotto, la poliziotta
110
de verkeerspolitie
la polizia stradale
111
de boete, de bekeuring
la multa
112
de betoging, de manifestatie, het evenement
la manifestazione
113
de jurist/e
il, la giurista
114
de justitie, de rechtspraak
la giustizia
115
de rechter, de magistraat
il magistrato
116
de rechterlijke macht, de magistratuur
la magistratura
117
de geldigheid, de kracht
il vigore
118
de wet
la legge
119
een wet aannemen
varare una legge
120
beschermen
proteggere
121
de bescherming
la protezione
122
de legaliteit
la legalità
123
wettelijk, wettig, legal
legale
124
onwettig, illegaal
illegale
125
iemand tot iets verplichten, iemand tot iets dwingen
obbligare qu a qc
126
verplicht
obbligatorio, obbligatoria
127
(be)straffen
punire
128
de straf
la punizione
129
de rechtbank, het gerechtshof
il tribunale
130
het kantongerecht
la pretura
131
het gewaarmerkt/gezegeld papier
la carta da bollo
132
het (gerechts)hof
la corte
133
bijeenkomen, bij elkaar komen
riunirsi
134
samenbrengen, bijeenbrengen
riunire
135
het proces, het (rechts)geding
il processo
136
verdragen
rinviare
137
schorsen, onderbreken
sospendere
138
de schorsing, de onderbreking
la sospensione
139
de voorwaardelijke strafonderbreking
la sospensione condizionale della pena
140
de (rechts)zaak, het proces
la causa
141
civiel, burgerlijk
civile
142
het burgerlijk / civiel recht
il diritto civile
143
strafrechtelijk
penale
144
het strafrecht
il diritto penale
145
iemand (van iets) beschuldigen
accusare qu (di qc)
146
de beschuldiging, de openbaar aanklager
l'accusa
147
de beklaagde, de verdachte
l'imputato, l'imputata
148
de advocaat/te
l'avvocato, l'avvocatessa
149
de getuige
il, la testimone
150
de rechter
il giudice
151
het Openbaar Ministerie
la Procura della Repubblica
152
de officier van justitie
il procuratore della Repubblica
153
veroordelen
condannare
154
de uitspraak, het vonnis
la sentenza
155
de straf
la pena
156
uitzitten
scontare
157
de levenslange gevangenisstraf
l'ergastolo
158
de gevangenis
il carcere
159
in de gevangenis zitten
essere in carcere
160
de (gevangenis)cel
la cella
161
de veiligheid
la sicurezza
162
veilig
sicuro, sicura
163
vluchten, ontsnappen
fuggire
164
de vlucht, de ontsnapping
la fuga
165
achtervolgen, achternazitten
inseguire
166
de achtervolging
l'inseguimento
167
de crimineel, de misdadiger
il, la criminale
168
het misdrijf, het strafbaar feit
il reato
169
de strooptocht, de rooftocht
la razzia
170
de arrestaties
la retata
171
de bende
la banda
172
het vandalisme
il teppismo
173
de dief/dievegge
il ladro, la ladra
174
stelen
rubare
175
de verkrachting
lo stupro
176
de verkrachter
lo stupratore, la stupratrice
177
verkrachten
violentare
178
chanteren, afpersen
ricattare
179
de chantage, de afpersing
il ricatto
180
doden, vermoorden
uccidere
181
de moord, de doodslag
l'uccisione
182
dodelijk
mortale
183
het onderzoek
l'indagine
184
een onderzoek instellen naar
indagare su
185
het spoor
la traccia
186
de vingerafdruk
l'impronta digitale
187
de genetische vingerafdruk
l'impronta genetica
188
degene die een onderzoek leidt
l'inquirente
189
verdacht
sospetto, sospetta
190
de verdachte, de verdenking
il sospetto
191
zich stellen, optreden als
costituirsi
192
arresteren, aanhouden
arrestare
193
het arrestatiebevel
l'ordine di cattura
194
de gavngenis, het huis van bewaring
la prigione
195
de gevangenschap, de detentie
la prigionia
196
de bak
la galera
197
achter de tralies zetten
mettere in galera
198
het bewijs
la prova
199
bewijzen
provare
200
de onschuld
l'innocenza
201
onschuldig
innocente
202
iemand vrijlaten
rilasciare qu
203
de aanslag
l'attentato
204
de terrorist/e
il, la terrorista
205
het terrorisme
il terrorismo
206
isoleren, afzonderen
isolare
207
het isolement, de afzondering
l'isolamento
208
het alarm
l'allarme
209
alarmeren
allarmare
210
de sirene
la sirena
211
internationaal
internazionale
212
de internationale betrekkingen
le relazioni internazionali
213
de wereld
il mondo
214
het land, de staat, de natie
la nazione
215
de integratie, de inburgering
l'integrazione
216
de gemeenschap
la comunità
217
de Europese Unie (EU)
l'Unione Europea (l'UE)
218
de VN
l'ONU
219
de commissie
la commissione
220
het Europees parlement
il Parlamento europeo
221
de monetaire unie
l'Unione Monetaria
222
de deelnemende staat
lo Stato partecipante
223
de richtlijn, de beleidslijn
la direttiva
224
voldoen aan, nakomen
soddisfare
225
mislukken, falen
fallire
226
naleven, nakomen, bekijken
osservare
227
de observatie, de opmerking
l'osservazione
228
nageleefd worden
essere tenuto in osservazione
229
de waarnemer, de observator
l'osservatore, l'osservatrice
230
het verdrag, het traktaat
il trattato
231
de bijeenkomst, de vergadering
la riunione
232
de conferentie, het congres
la conferenza
233
het congres, de conferentie
il congresso
234
globaal
globale
235
de globalisering
la globalizzazione
236
de antiglobalist
il no global
237
uitdagen, tarten, trotseren
sfidare
238
de uitdaging
la sfida
239
de boycot
il boicottaggio
240
de sabotage
il sabotaggio
241
de solidariteit
la solidarietà
242
de dialoog, het gesprek, de discussie
il dialogo
243
de dialoog tussen
il dialogo fra
244
de discussie, de woordenwisseling
la discussione
245
de positie, het standpunt
la posizione
246
vrij, vrijuit, openhartig, vrijwillig
liberamente
247
de diplomatie, de diplomatieke dienst
la diplomazia
248
diplomatiek
diplomatico, diplomatica
249
de diplomaat/te
il diplomatico, la diplomatica
250
de consul
il console
251
het consulaat
il consolato
252
het asiel, de opvang
l'asilo
253
de vrede
la pace
254
de vredesonderhandelingen
I negoziati per la pace
255
het vredesverdrag
il trattato di pace
256
het pacifisme
il pacifismo
257
de pacifist/e
il, la pacifista
258
de militair
il militare
259
de militair
il militare
260
militair, leger-
militare
261
de militaire dienst
il servizio militare
262
de militaire basis
la base militare
263
het leger, de strijdmacht, de krijgsmacht
l'esercito
264
de troep
la truppa
265
de marine
la marina
266
de luchtmacht
l'aviazione militare
267
de officier
l'ufficiale
268
commanderen, het bevel voeren over
comandare
269
het bevel, de order, het commando
il comando
270
de commandant, de bevelhebber
il comandante
271
de generaal
il generale
272
een viersterrengeneraal
un generale a quattro stelle
273
de soldaat/te
il soldato, la soldatessa
274
de sergeant, de maarschalk
il maresciallo
275
de carabiniere, de marechaussee
il carabiniere
276
de escorte
la scorta
277
het wapen
l'arma
278
gewapend, bewapend
armato, armata
279
de bom
la bomba
280
de handgranaat
la bomba a mano
281
het atoom
l'atomo
282
atoom-
atomico, atomica
283
de atoombom
la bomba atomica
284
exploderen, tot ontploffing komen
esplodere
285
de explosie, de ontploffing
l'esplosione
286
de oorlog
la guerra
287
weg met de oorlog!
Abbasso la guerra!
288
het geweld
la violenza
289
het slachtoffer
la vittima
290
ontruimen, evacueren
sfollare
291
vernietigen, verwoesten
distruggere
292
de vernietiging, de verwoesting
la distruzione
293
weerstand bieden tegen
resistere a
294
de tegenstand, het verzet, de verzetsbeweging
la resistenza
295
de vijand
il nemico, la nemica
296
de vijand luistert mee!
Il nemico ascolta!
297
zich terugtrekken
ritirarsi
298
de schuilkelder
il rifugio antiaereo
299
de bescherming, de beschutting, de schuilplaats
il riparo
300
in veiligheid zijn
essere al riparo
301
onbeschermd, onbeschut
senza riparo
302
de partizaan/-zane, de verzetsstrijder-/ster
il partigiano, la partigiana
