Werkcollege 7

Question 1

acetylcysteine

Answer 1

mucolytica = vrije SH-groep, vermindert de viscositeit van mucus door vorming van zwavelbruggen in glycoproteinen tegen te gaan.

Question 2

adrenaline

Answer 2

non-selectieve adrenoreceptor agonist = bronchodilatator.

Question 3

amlodipine

Answer 3

Ca2+-blokker, vasodilatator.

Question 4

atenolol

Answer 4

selectieve B1-adrenoreceptor antagonist: verlagen HF, CO en Ps en Pd

Question 5

atropine

Answer 5

AChM-receptor antagonist (tijdens acute situaties met heftige benauwdheid). Bronchodilatator. Passeert BHB.

Question 6

methylxanthines (2 functies)

Answer 6

1. (selectieve) fosfodiesterase remmers.

2. adenosine-receptor antagonisten

Question 7

clenbuterol

Answer 7

selectieve B2-adrenoreceptor agonist (bronchodilatator). (niet bij honden door optreden hartspiernecrose)

Question 8

codeīne

Answer 8

anti-tussivum. Opioid.

Question 9

dexamethason

Answer 9

Glucocorticosteroid. parenterale toediening.

Question 10

digoxine

Answer 10

digitalis glucoside: blokkade Na+/K+ ATPase

Question 11

dobutamine

Answer 11

Lijkt op dopamine. B1-adrenoreceptor agonist.

Question 12

enalapril, benazepril, ramipril

Answer 12

ACE-remmers

Question 13

fluticason

Answer 13

Glucocorticosteroid. Toegediend als aerosol in paarden en GD.

Question 14

ipratropium

Answer 14

AChM-receptor antagonist (bronchodilatator); lokale toediening (per inhalatie; bijna geen bijwerkingen)

Question 15

lidocaine

Answer 15

Na+-kanaalblokker: bindt aan open ionkanalen en dissociëren voor de nieuwe actiepotentiaal.

Question 16

noradrenaline

Answer 16

–

Question 17

pimobendan

Answer 17

PDE III remmer = cAMP inactiveren

Question 18

prednisolon (en prednison)

Answer 18

glucocorticosteroid. Veel bijwerkingen.

Question 19

propranolol

Answer 19

aselectieve B-adrenoreceptor antagonist. Via B1-blokkade wordt HF verlaagd.

Question 20

Glucocoricosteroiden

Answer 20

anti-flammatoir en immunomodulerend.

Question 21

NSAID

Answer 21

non-steroidal anti-inflammatory drugs; remmen cyclo-oxigenase (COX).

Question 22

Leukotrieen-receptor antagonist

Answer 22

leukotrienes zijn potente bronchoconstrictors en ontstekingsmediatoren –> tegengaan aanhechten leukotrienen.

Question 23

Mest cel stabilisatoren

Answer 23

cromoglicaat; voorkomen afgifte ontstekingsmediatoren door mestcellen.

Question 24

anti-histaminica

Answer 24

H1-receptor antagonist (niet veterinair)

Question 25

decongestiva

Answer 25

wegnemen zwelling van slijmvlies > luchtweg vrijmaken. Activeren van a-adrenoreceptoren, bijv. efedrine, fenylefrine, xylometazoline.

Question 26

sildenafil

Answer 26

verlagen pulmonale hypertensie > fosfodiesterase V remmer > minder degradatie van cGMP in glad spiercellen.

Question 27

doxapram

Answer 27

analepticum: stimuleren van perifere chemoreceptoren en het ademhalingscentrum

Question 28

Beractant/calfactant

Answer 28

suppletie door middel van exogeen surfactant.

Question 29

B1-adrenoreceptor agonisten

Answer 29

``` Adrenaline Noradrenaline Dopamine Dobutamine Isoproterenol ```

Question 30

PDE III remmers

Answer 30

Pimobendan

Question 31

Farmaca met isotrope e/o chronotrope werking

Answer 31

- sympaticomimetica (pos. isotroop en chronotroop) = B1-adrenoreceptor agonist - Parasympaticolytica (pos. chronotroop) = AChM-receptoren blokkers. - PDE III remmers (pos. inotroop) = inactiveren van fosfodiesterases die cAMP activeren. - Digitalis glycosiden (pos. inotroop en neg. chronotroop) = blokkade van Na+/K+-ATPase in celmembraan hartspier - Sympaticolytica (neg. inotroop en chronotroop) = B1-adrenoreceptor antagonist - Parasympaticomimetica (neg. chronotroop) = AchM-receptor agonist en ACh Esterase remmers

Question 32

B1-adrenoreceptor agonisten

Answer 32

``` Adrenaline Noradrenaline Dopamine Dobutamine Isoproterenol ```

Question 33

PDE III remmers

Answer 33

Pimobendan

Question 34

Digitalis glycosiden

Answer 34

digoxine (nauw therapeutische gebruik)

Question 35

B1-adrenoreceptor antagonist = B-blokkers

Answer 35

propranolol | atenolol

Question 36

Beïnvloeding prikkelgeleiding en hartritme = anti-aritmica

Answer 36

I. Na+-kanalen blokkeren II. B-blokkers III. K+-uitstroom remmen (re-entry blokkers) IV. Ca2+-kanalen blokkeren

Question 37

Klasse I Na+-kanaal blokkers

Answer 37

- lidocaine - flecainide - quinidine en procainamide (vooral bij paard)

Question 38

Klasse III re-entry blokkers

Answer 38

Sotalol en amiodaron

Question 39

Klasse II B-blokkers

Answer 39

- propanolol | - atenolol

Question 40

Klasse IV Ca2+ kanaal blokkers

Answer 40

Verapamil en diltiazem | Amlodipine

Question 41

Beïnvloeding pre- en afterload hart

Answer 41

1. Vasodilatatieve middelen 2. Organische nitraten 3. a1-adrenoreceptor antagonist 4. Calcium-kanaal blokker 5. ACE remmers 6. diuretica 7. middelen met effecten op bloedvaten en hart

Question 42

ACE remmers

Answer 42

remmers van Angiotensin converting enzym (ACE) = enalapril, benazepril en ramipril.

Question 43

RAAS

Answer 43

renine-angiotensine-aldosteron-systeem.

Question 44

diuretica

Answer 44

verlagen van circulerend volume en daarmee hartbelasting

Question 45

middelen met effecten op bloedvaten en hart

Answer 45

- pimobendan - PDE III remmers - B-blokkers

Question 46

Middelen die hemostase en trombose beinvloeden

Answer 46

1. heparine en LMWH 2. coumarin derivaten (warfarine) = remmen van vit K. epoxide reductase 3. Aspirine = remmen trombocyten aggregatie 4. Clopidogel = remmen van trombocyten aggregatie 5. middelen die fibrinolyse bevorderen (streptokinase, tPA).