Woorden Flashcards
(252 cards)
1
Q
- (van, over)
A
de
2
Q
- (dat, wat)
A
que
3
Q
- (en)
A
y
4
Q
- (naar, aan)
A
a
5
Q
- (in, op)
A
en
6
Q
- (een - onbepaald lidwoord)
A
un/una
7
Q
- (zijn)
A
ser
8
Q
- zich, (reflexief pronomen)
A
se
9
Q
- (nee, niet)
A
no
10
Q
- (hebben - hulpwerkwoord)
A
haber
11
Q
- (door, vanwege)
A
por
12
Q
- (met)
A
con
13
Q
- (zijn, haar, uw)
A
su
14
Q
- (voor, om te)
A
para
15
Q
- (zoals, hoe)
A
como
16
Q
- zijn,
A
estar
17
Q
- (hebben, bezitten)
A
tener
18
Q
- (hem, haar, het - indirect object)
A
le
19
Q
- (hem, het - direct object)
A
lo
20
Q
- (alles, iedere)
A
todo
21
Q
- (maar)
A
pero
22
Q
- (meer)
A
más
23
Q
- (doen, maken)
A
hacer
24
Q
- (of)
A
o
25
26. (kunnen, mogen)
poder
26
27. (zeggen)
decir
27
28. (deze, dit)
este/esta
28
29. (gaan)
ir
29
30. (andere)
otro
30
31. (die, dat)
ese/esa
31
32. (de - voor vrouwelijke zelfstandige naamwoorden)
la
32
33. (als, ja)
si
33
34. (mij, me)
me
34
35. (al, reeds)
ya
35
36. (zien)
ver
36
37. (omdat)
porque
37
38. (geven)
dar
38
39. (wanneer)
cuando
39
40. (hij)
él
40
41. (zeer, heel)
muy
41
42. (zonder)
sin
42
43. (keer)
vez
43
44. (veel)
mucho
44
45. (weten)
saber
45
46. (wat, welke)
qué
46
47. (over)
sobre
47
48. (mijn)
mi
48
49. (sommige, enkele)
algunos
49
50. (zelfde)
mismo
50
51. (ik)
yo
51
52. (ook)
también
52
53. (tot)
hasta
53
54. (jaar)
año
54
55. (twee)
dos
55
56. (willen, houden van)
querer
56
57. (tussen)
entre
57
58. (zo)
así
58
59. (eerste)
primero
59
60. (vanaf)
desde
60
61. (groot)
grande
61
62. (dat)
eso
62
63. (noch)
ni
63
64. (ons)
nos
64
65. (aankomen, bereiken)
llegar
65
66. (voorbijgaan, gebeuren)
pasar
66
67. (tijd)
tiempo
67
68. (zij)
ella
68
69. (ja)
sí
69
70. (dag)
día
70
71. (één)
uno
71
72. (goed)
bien
72
73. (weinig, beetje)
poco
73
74. (moeten, verschuldigd zijn)
deber
74
75. (dan, vervolgens)
entonces
75
Next:
siguiente / próximo
76
Baseball:
béisbol
77
Call :
Llamar
78
Baby:
bebé
79
Your :
tu
80
words
palabras
81
Autumn
otoño
82
Winter
invierno
83
Summer
Verano
84
Spring
primavera
85
Einde
terminar
86
Then:
luego
87
go to walk my dog
Voy a pasear a mi perro
88
For a walk
pasear
89
News
noticias
90
Zon
Sol
91
I can
Puedo
92
(could, can, might, may, be able to)
Poder
93
to try, to taste
Probar
94
Person
persona
95
People
La gente
96
Je helpen
Ayudarte
97
afmaken / finish
terminar
98
later
mas tarde
99
de waarheid
la verdad
100
zou komen
vendría
101
komen
venir
101
wat
qué
102
nu
ahora
103
Waar kom je vandaan?
de dónde eres
de dónde es
de dónde es usted (formal)
104
de was
la colada
105
bakken (in de oven)
hornear
106
bakken (in de pan)
freír
107
schoonmaken (werkwoord)
limpiar
108
een liedje
una canción
109
samen
juntas
110
ontbijten
desayunar
111
een cadeau
un regalo
112
Een ijsje
un helado
113
het antwoord
la respuesta
114
Breakfast
Lunch = Almuerzo
Dinner = Cena
Eat dinner = cenar
Eat breakfast = desayunar
Eat lunch = almorzar
desayuno
115
Breakfast
desayuno
116
Lunch
Almuerzo
117
Dinner
Cena
118
Eat dinner
cenar
119
Eat breakfast
desayunar
120
Eat lunch
almorzar
121
I finished
terminé
122
I’m done
terminé / he terminado
123
I'm sorry
Disculpa / Lo siento
124
to choose
Elegir
125
I will share my screen
Voy a compartir pantalla
126
I don’t understand you
No te entiendo
127
Repeat please
Repite por favor
128
We continue
Continuemos
129
Binnenin
dentro de
130
Naast de
junto al
131
Op
Sobre
132
onder
debajo de
133
Betalen
Pagar
134
ik wil graag betalen
me gustaria pagar
135
mag ik de rekening betalen, aub
¿Puedo pagar la factura, por favor?
136
come back
- Volver
- regresar
137
have to
Tengo que
138
brush
cepillarse
139
job - noun
Trabajo
140
to work - verb
Trabajar
141
for to do an action
para hacer una acción
142
for a goal or for a purpose
por una meta o por un propósito / finalidad
143
O’clock
en punto.
144
6 o’ clock
6:00 ó 6 en punto
145
fasting
Ayunar
146
screen
Pantalla
147
Mag ik het in het Engels zeggen?
Lo puedo decir en inglés?
148
kan je me scherm zien
¿Puedes ver mi pantalla?
149
mag ik nu even in het engels praten?
¿Puedo hablar en inglés ahora?
150
uitgeput
agotado (a)
151
vertraagd
retrasado
152
153
kan je me scherm zien
¿Puedes ver mi pantalla?
154
Verzending
Envió
155
to send / versturen
enviar
156
de ansichtkaart / postcard
la postal
157
de brief
la carta
158
de kaart / the card
la tarjeta
159
@
arroba
160
doorgaan
continuamos
161
bird / vogel
pájaro
162
jewel / juweel
joya
163
eye / oog
ojo
164
jury
jurado
165
juicy / sappig
jugoso
166
ginger
jengibre
167
foreign
extranjero
168
straw
pajitac
169
cheek
mejilla
170
genius
genio
171
tweeling
gemelo
172
licht
ligero
173
draaien
girar
174
reus
gigante
175
slang
manguera
176
zeep
jabon
177
erwten
guisantes
178
schaar
tijera
179
spel
juego
180
Natuurlijk
por supuesto
181
het spijt me
lo siento
182
Boos
Enojado
183
Verliezen
Perder
184
This
Este/ Esta
185
These
Estos / Estas
186
That
Ese / Esa
187
Those
Esos/ Esas
188
That (over there)
Aquél / Aquella
189
Those (over there)
Aquellos / Aquellas
190
Het is de mijne (mannelijk, enkelvoud).
Es mío.
191
Het is de mijne (vrouwelijk, enkelvoud).
Es mía.
192
Het zijn de mijne (mannelijk, meervoud).
Son míos.
193
Het zijn de mijne (vrouwelijk, meervoud).
Son mías.
194
Het is de jouwe (mannelijk, enkelvoud).
Es tuyo.
195
Het is de jouwe (vrouwelijk, enkelvoud).
Es tuya.
196
Het zijn de jouwe (mannelijk, meervoud).
Son tuyos.
197
Het zijn de jouwe (vrouwelijk, meervoud).
Son tuyas.
198
Het is de zijne/hare/uwe (mannelijk, enkelvoud).
Es suyo.
199
Het is de zijne/hare/uwe (vrouwelijk, enkelvoud).
Es suya.
200
Het zijn de zijne/hare/uwe (mannelijk, meervoud).
Son suyos.
201
Het zijn de zijne/hare/uwe (vrouwelijk, meervoud).
Son suyas.
202
Het is de onze (mannelijk, enkelvoud).
Es nuestro.
203
Het is de onze (vrouwelijk, enkelvoud).
Es nuestra.
204
Het zijn de onze (mannelijk, meervoud).
Son nuestros.
205
Het zijn de onze (vrouwelijk, meervoud).
Son nuestras.
206
Het is de jullie (mannelijk, enkelvoud).
Es vuestro.
207
Het is de jullie (vrouwelijk, enkelvoud).
Es vuestra.
208
Het zijn de jullie (mannelijk, meervoud).
Son vuestros.
209
Het zijn de jullie (vrouwelijk, meervoud).
Son vuestras.
210
Het is de hunne/uwe (mannelijk, enkelvoud).
Es suyo.
211
Het is de hunne/uwe (vrouwelijk, enkelvoud).
Es suya.
212
Het zijn de hunne/uwe (mannelijk, meervoud).
Son suyos.
213
Het zijn de hunne/uwe (vrouwelijk, meervoud).
Son suyas.
214
Mine
mío/mía - míos/mías
215
Yours
tuyo/ tuya - tuyos/tuyas
216
Hers/His
Suyo/Suya - Suyos/suyas
217
Our
Nuestro/Nuestra - Nuestros / Nuestras
218
Yours (vosotros)
Vuestro /vuestra - vuestros/ vuestras
219
Their
Suyo/Suya - Suyos/suyas
220
My
mi/ mis
221
Your
tu/tus
222
Her/His
Su/sus
223
Our
Nuestro/Nuestra - Nuestros / Nuestras
224
Your (vosotros)
Vuestro /vuestra - vuestros/ vuestras
225
Their
Su/sus
226
ball
Pelota
227
He scolded / hij heeft ruzie gemaakt
Reñía
228
game
Partido
229
homework / task
Deberes
230
to love
Encantar
231
In love
enamorado/a - encantado/a
232
3 niveau's van verliefd zijn
1 er nivel: te quiero
2 do : me encantas
3 er: te amo.
233
I like you
Me gustas
Me agradas
234
notitieboekje
cuaderno
235
What is it about
De que se trata
236
What is the serie / movie / party about?
De qué se trata la serie / pelicula / fiesta
237
At your service
A la orden
238
Welcome
De nada
239
It’s nothing / no problem
No es nada
240
I was wrong / I made a mistake
me equivoqué
241
to be wrong / to make mistakes
equivocarse
242
later
mas tarde / luego
243
next week
la semana que viene / la proxima semana
244
next month
el proximo mes
245
something
algo
246
I'm going to talk to him tomorrow
Voy a hablar con el manana
247
We are going to say this in the futere
Vamos a dicer esto en el futuro
248
You guys will (going to) have money tomorrow morning
Ustedes van a tener dinero manana por la manana
249
tomorrow morning
manana por la manana
250
You (going to) will do something next week
Vas a hacer algo la semana que viene / la proxima semana
251
