001 Ouderwets-eigentijds Flashcards
1
Q
Aangaande
A
Over
2
Q
Aanvang
A
Begin, start
3
Q
Aanvangen
A
Beginnen, starten
4
Q
Achten
A
Vinden
5
Q
Aldus
A
Zo
6
Q
Alhoewel
A
Hoewel
7
Q
Allerwegen
A
Overal
8
Q
Alsdan
A
Dan, in dat geval
9
Q
Alsmede
A
En, evenals
10
Q
Alsook
A
En (ook), net als
11
Q
Alvorens
A
Voordat
12
Q
Ambtshalve
A
Officieel
13
Q
Behoeven
A
Hoeven
14
Q
Behoudens
A
Behalve (onder voorbehoud van, met uitzondering van, met behoud van)
15
Q
Bemerken
A
Merken
16
Q
Benevens
A
En, met daarbij
17
Q
Berichten
A
Meedelen, laten weten
18
Q
Betreffende
A
Over
19
Q
Blijkens
A
Zoals blijkt uit