1/2 Flashcards
named
noemen (noemde, hebben genoemd)
anonymous
anoniem
passport
het paspoort(-poorten)
signature
de handtekening
nationality
de nationaliteit (-en)
address
het adres (-sen)
live
wonen (woonde, h. gewoond)
place of living
de woonplaats (-en)
house number
het huisnummer (-s)
telephone number
telefoonnummer (s)
business card
het visitkaartje (s)
birthdate
de geboortedatum (-s)
birth place
de geboorteplaats (en)
birthday
de verjaardag (en)
age
de leeftijd (en)
male
mannelijk
female
vrouwelijk
single
allenstaand
married
getrouwd
man/men
de man(nen)
de vrouw (en)
lady/ ladies
divorced
gescheiden
family
de familie (s)/ het gezin (nen)
come from
komen uit (kwam uit, is uit…. gekomen)
country
het land (en)
fatherland
het vaderland (en)
language
de taal (talen)
mother tongue
de moedertaal (talen)
common language amongst people in an area
het taalgebied (en)
official language
de voertaal (talen)
foreigner
de buitenlander (s)
stranger
de vreemdeling (en)
foreigner/ local
de allochtoon (tonen)
de autochtoon (tonen)
belgium person
de belg (en)
flemish
flemish people
vlaams
de vlaming (en)/ de vlaamse ( female)
people
de mensen
human
menselijk
naked
bloot/ naakt
head
het hoofd (en)
hair
het haar
throat
de keel (kelen)
neck
de hals (halzen)
face
het gezicht (en)
ear
het oor (oren)
elbow
de elleboog (bogen)
wrist
de pols (en)
thumb
de duim (en)
index finger
de wijsvinger (s)
middle finger
de middelvinger (s)
ring finger
de ringvinger (-s)
pinky finger
de pink(en)