1. Objecten en klassen Flashcards
Broncode
De tekst waarin de structuur en het gedrag van alle objecten van een klasse wordt vastgelegd.
Compiler
Het programma dat de broncode omzet naar machinetaal.
Compileren
De actie van het omzetten van de broncode naar machinetaal.
Header van een methode
Het eerste deel van een methode.
Deze bevat de naam, het type en de parameters.
Ook wel signatuur genoemd.
Instantie
Een synoniem van object.
Wordt gebruikt om te benadrukken dat objecten van een bepaalde klasse zijn.
int
Het type dat in Java wordt gebruikt om gehele getallen voor te stellen.
Java-object
Deze fungeert als model voor één van de elementen waarin een probleem kan worden opgesplitst.
Klasse
Deze vormt de basis voor een object.
Ze beschrijft de aard van een object.
De objecten zelf zijn opzichzelfstaande exemplaren hiervan.
Methode
Bewerkingen waarmee objecten aangepast kunnen worden.
Deze worden toegepast op een object.
Methodeaanroep
De communicatie tussen objecten.
Ze voeren bewerkingen uit op elkaar.
Objectenbank
Het gebied in BlueJ waarin de objecten worden weergegeven.
Het bevindt zich onderaan het scherm.
Objectinspector
Binnen BlueJ is dit een vergrote weergave van een instantie waarin de opgeslagen attributen worden weergegeven.
Parameters
De extra waarden die bij sommige methoden moeten ingevoerd worden.
Resultaat
De waarde die door een methode wordt geretourneerd.
Deze wordt ook wel retourwaarde genoemd.
Signatuur
Een andere naam voor de header van een methode.
Deze bevat informatie die nodig is om die methode aan te roepen.