10. De aard en symptomen van pijn Flashcards

1
Q

pijn

A

de sensorische en emotionele ervaring van ongemak, meestal geassocieerd met werkelijke weefselschade of irritatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De kwaliteiten en dimensies van pijn

A

Er zijn veel verschillende soorten pijn. Diep in het lichaam voelt pijn vaak dof, kloppend en zeurend aan. Aan de huid voelt het vaak scherp. De pijnervaring hangt ook af van de oorzaak en de duur van de pijn. Er wordt onderscheid gemaakt in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organische pijn:

A

de ervaren pijn is duidelijk gelinkt aan druk of schade van weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychogene pijn

A

pijn waarvoor geen medische oorzaak gevonden kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Somatic symptom disorder:

A

wanneer mensen langdurige pijn ervaren als deel van buitensporige zorgen voor fysieke gezondheidssyptomen. Men kan geen oorzaak vinden voor de symptomen, wat niet wil zeggen dat de pijn niet echt is!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Acute pijn:

A

het ongemak dat mensen ervaren met tijdelijk pijnlijke condities die korter duren dan 3 maanden.
Bv: scherpe pijn, wondje, hitte, kou, gestoten, blessure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chronische pijn:

A

wanneer een pijnlijke conditie langer aanhoudt dan 3 maanden.

De patiënten vertonen ook langdurig hoge levels van angst en neigen naar het ontwikkelen van gevoelens van hopelessness en helplessness omdat verschillende medische behandelingen geen troost bieden.

De pijn beïnvloedt de dagelijkse activiteiten, doelen en slaap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De effecten van chronische pijn

A

zijn tevens afhankelijk van de goed- of kwaadaardigheid van de onderliggende aandoening.

Het verschilt ook of het ongemak continu aanhoudt of optreedt in intense episodes. Op basis hiervan worden 3 soorten chronische pijn:

chronic- recurrent pain (Chronische terugkerende pijn)

chronic- intractable benign pain (chronisch- hardnekkige goedaardige pijn)

chronic progressive pain (chronische progressieve pijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

chronic-recurrent pain:

A

heeft goedaardige oorzaken en betreft herhaalde en intense episoden van pijn gevolgd door periodes zonder pijn, bvb migraine hoofdpijn, tension-type hoofdpijn, myofascial pijn (pijn de spieren van kaak, hoofd en nek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Chronic-intractable-benign pain:

A

ongemak dat voortdurend aanwezig is in variërende mate van intensiteit en niet voortkomt uit een kwaadaardige aandoening, bvb chronische lage rugpijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chronic-progressive pain:

A

continu ongemak geassocieerd met een kwaadaardige aandoening, het wordt erger naarmate de aandoening voortschrijdt, bvb kanker, reumatoïde artritis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pijnsensatie heeft drie unieke eigenschappen:

A

Het lichaam heeft geen specifieke receptor cellen die alleen signalen over pijn versturen.

Het lichaam voelt pijn in reactie tot vele types van schadelijke stimuli, bvb fysieke druk,
snijwonden, extreme warmte en koude,..

Pijnperceptie gaat bijna altijd gepaard met een sterke emotionele respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De fysiologie van pijnperceptie

A

Een schadelijke stimulus veroorzaakt onmiddellijk een chemische reactie op de plek van de verwonding, inclusief serotonine, histamine, en bradykinine die de activiteit van het immuun systeem bevorderen, ontsteking veroorzaken en de zenuwuiteinden op de beschadigde plek activeren om de verwonding te signaleren.

De afferente zenuwuiteinden die reageren op pijn signalen zijn nociceptoren. Ze zitten overal, behalve in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pijnsignalen worden door twee types afferente perifere weefsels vervoerd:

A

a delta vezels en c vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

A-delta vezels:

A

bedekt met myeline voor een snelle communicatie. Zorgt voor scherpe, stekende, lokaliseerbare en duidelijke pijnsensaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

c vezels

A

versturen impulsen trager omdat ze niet gemyeliniseerd zijn. Ze zorgen voor het
aanvoelen van doffe, jeukende en brandende pijnsensaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Referred pain:

A

orgaanpijn wordt meestal aangevoeld als komende van andere delen van het lichaam, meestal dicht bij de oppervlakte van de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Pijn zonder direct aanwijsbare reden: Neuropathic pain:

A

resulteert uit huidige of voorbije ziekte of schade aan perifere zenuwen. Pijn kan blijven bestaan lang na de genezing en kan zelfs erger worden dan de pijn die gevoeld werd bij de initiële schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pijn zonder direct aanwijsbare reden Neuralgie:

A

terugkerende episodes van stekende pijn doorheen een zenuwbaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pijn zonder direct aanwijsbare reden: Causalgia of ‘complex regional pain syndrome’:

A

terugkernde, spontane en onvoorspelbare episodes van ernstig brandende pijn die kunnen getriggerd worden door minieme stimuli, bvb de druk van kledij op de plek van een eerdere ernstige verwonding, bvb schotwonde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Pijn zonder direct aanwijsbare reden: Fantoompijn:

A

pijn voelen in een lichaamsdeel wat geamputeerd is of geen functionerende zenuwen meer heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vroege theorieen van pijn: Specificity theory

A

het lichaam heeft een afzonderlijk sensorisch systeem voor het voelen van pijn, net zoals voor horen en zien. Deze theorie is niet correct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vroege theorieen van pijn:Pattern theory

A

er is geen specifiek systeem voor pijn sensatie en de pijnreceptoren worden gedeeld met andere zintuigen zoals aanraking. Deze theorie vraagt dat pijn stimulerende stimuli intens zijn.
Deze vroege theorieën verklaarden pijnreceptie niet voldoende, vooral omdat ze geen verklaring geven voor de psychologische beïnvloeding van pijn.

24
Q

De gate-control theory of pain

A

De theorie suggereert een ‘gating mechanism’, gelokaliseerd in het ruggenmerg, meer specifiek in de substantia gelatinosa van de dorsale hoorns die deel zijn van de grijze stof dat doorheen de lengte van het ruggenmerg loopt. Centraal staat een neurale poort die geopend of gesloten kan worden in variërende gradaties en daarbij pijnsignalen moduleert voordat ze de hersenen bereiken.
Nadat de signalen door het poortmechanisme gelaten zijn, activeren ze transmissiecellen die impulsen naar de hersenen verzenden. Iemand voelt pijn als de output een kritiek niveau bereikt.

25
Q

Factoren die het openen en sluiten van de gate beïnvloeden:

A

Hoeveelheid activiteit in de pijnvezels: activiteit in deze vezels opent de gate. Hoe sterker de
schadelijke stimulus, hoe groter de activiteit.
* Hoeveelheid activiteit in andere perifere vezels: A-bèta vezels dragen informatie over milde
irritatie of onschadelijke stimuli, bvb aanraken, wrijven,.. Activiteit in deze vezels doet de gate
sluiten en inhibeert de waarneming van pijn bij schadelijke stimuli.
* Berichten uit de hersenen: neuronen in de hersenstam en de cortex hebben efferente wegen
naar het ruggenmerg en de impulsen die zij verzenden kunnen de gate openen of sluiten. De effecten van sommige hersenprocessen, bvb angst of opwinding, hebben waarschijnlijk een algemene impact waarbij ze de gate openen of sluiten voor alle input vanuit alle regio’s van het lichaam. De impact van andere hersenprocessen kan dan weer heel specifiek toegepast zijn op sommige input van bepaalde delen van het lichaam.

26
Q

Stress-induced pain reduction

A

de gate sluit kort na een stressvolle gebeurtenis.

27
Q

Melzack (2004) suggereerde de ‘neuromatrix’:

A

een neuraal netwerk in de hersenen dat informatie uit de zintuigen, cognitieve en emotionele gebieden van de hersenen en stressreguleringssystemen integreert. Fantoompijn is dan de perceptie van pijn door een patroon van impulsen in het netwerk.

28
Q

Bewijs voor de gate control theory of pain:

A

onderzoek op ratten die een elektrode hadden in een deel van het middenbrein (periaqueductal gray): deze ratten voelden geen pijn. De elektrische stimulatie had analgesia (plaatselijke of algehele ongevoeligheid voor pijn) veroorzaakt. Bovendien blijkt morfine te werken als een pijnstiller door het activeren van de hersenstam om impulsen door het ruggenmerg te sturen.

29
Q

Stimulation-produced analgesia:

A

procedure waarbij stimulatie van de hersenstam ongevoeligheid voor pijn veroorzaakt.

30
Q

Stimulatie van het periaqueductal gray
Dit initieert een chemische kettingreactie:

A

de impuls gaat van de hersenstam naar het ruggenmerg waar serotine ‘inhibitory interneurons’ activeert die op hun beurt de uitscheiding van endorfines veroorzaken wat de vezels dan weer verhindert om substance P los te laten.

31
Q

Endorfine is een endogenous opioid

A

het wordt natuurlijk geproduceerd door het lichaam. Er is bewijs dat mensen met chronische pijn gebrekkige endogenous opioid systemen hebben waardoor hun pijn erger wordt en ze erg gevoelig worden voor acute pijn.

32
Q

Hoe opiaten en opioids werken

A

Het medicijn Naloxone blokkeert de analgesische effecten van elektrische stimulatie van het periaqueductal gray: het verhindert de pijnstillende werking van opiaten en opioids. Het lichaam beschikt dus over een eigen pijnstillend systeem. Onderzoek suggereert dat neurotransmitters verschillende effecten hebben op tijdelijke pijn en aanhoudende pijn, bvb morfine tolerantie treedt snel op bij tijdelijke pijn, maar niet voor langdurige acute en chronische pijn.

33
Q

Leren en pijn

A

We leren pijn associëren met eerdere cues en hun gevolgen, vnl bij ernstige en herhaalde pijn. Ook woorden en stimuli die gerelateerd zijn aan pijn kunnen geconditioneerde reacties opwekken.

34
Q

Pain behaviors

A

iemand die pijn heeft reageert op karakteristieke wijze, 4 types:
* Gezichts- of auditieve expressie van ongemak, bvb kreunen, grimassen,..
* Verstoorde lichaamshouding, bvb manken, wrijven over pijnlijke plek,..
* Negatief affect, bvb geïrriteerd zijn.
* Vermijden van activiteit, bvb thuisblijven van werk, liggen,..

35
Q

Sociale processen en pijn

A

Sociale bekrachtigers zijn bvb steun, affectie en aandacht van familie en vrienden. Onderzoek bij kinderen met een chronische huidziekte: een kind krabt als de ouders aandacht schenken aan het krabben, maar krabt minder als het aandacht krijgt op momenten dat het niet krabt.
Self-efficacy is belangrijk en leidt tot minder pijn en minder medicijngebruik.
Pijn en emotie zijn sterk door cognitieve processen gerelateerd. De herinnering aan pijn kan meer bepalend zijn door de verwachting dan door de ervaring zelf, cfr pijn bij tandingreep.

36
Q

Beïnvloeden emoties pijn?

A

Mensen met chronische pijn ervaren hoge niveaus van boosheid, angst en verdriet. Onderzoek toont aan dat migraine en spanningshoofdpijn optreden na periodes met hoge stress, vooral bij depressieve mensen. Er is dus bewijs dat stress hoofdpijn veroorzaakt.
Emoties zijn ook van belang bij andere pijnen, maar het is onduidelijk of emoties ook een oorzaak zijn. Pijn is stressvol en veel mensen met chronische pijn vinden hun ongemak (de pijn en de fysieke beperkingen) de grootste stressor in het leven.

37
Q

Omgaan met pijn

A

Volwassen en kinderen met chronische pijn gebruiken 2 types van coping strategieën: covert (kalm in zichzelf praten, aandacht afleiden,..) en overt (rusten, relaxatie, medicatie innemen,..) gedrag.

38
Q

Hoe effectief gaan mensen met pijn om?

A

Patiënten met diverse vormen van chronische pijn hebben hetzelfde profiel als mensen met
zeer hoge scores op hysterie, hypochondrie, depressie: de neurotic triad scales.
* Dit patroon houdt stand ongeacht organische of psychogene oorzaken van de pijn.
* Patiënten met acute pijn hebben soms enigszins hogere scores op neurotic triad scales, maar
meestal binnen de norm van normaal.

39
Q

Het verschil zit in de psychologische impact van ‘pijn die nooit over gaat’ en ‘pijn die tijdelijk is’:

A

bij pijnperiodes vertonen de chronische pijn patiënten slechtere psychologische symptomen dan in pijnvrije periodes. Een drastische vermindering in psychologische stoornissen treedt vaak op bij mensen die pijnvrij geworden zijn, ergo pijn was de veroorzaker.

40
Q

Bij depressie spelen 2 factoren:

A

stress door onveranderlijke situatie (kan leiden tot helplessness) en catastroferen.

41
Q

Pain acceptance:

A

karakteristiek van mensen die goed copen met chronische pijn: ze gaan ondanks de pijn gewoon door met hun activiteiten en proberen de pijn niet te controleren of vermijden.

42
Q

Meetmethoden zijn in drie groepen onder te verdelen:

A
  • Zelfrapportages.
  • Gedragsmatige beoordeling.
  • Psychofysiologische metingen.
43
Q

3 types schalen om pijn te beoordelen:

A

visual analogue scale
verbal rating scale
numerical rating scale

44
Q

Pijn dagboek

A

gedetailleerd verslag van pijn ervaringen.

45
Q

Melzack determineerde 3 algemene dimensies van pijn:

A

Affectief (emotioneel-motivationeel), woorden zoals bang, angst, angstaanjagend.
* Zintuiglijk (soort pijn), woorden als heet, brandend, broeiend, verzengend.
* Evaluatief (hoe de pijn is): woorden zoals ondragelijk, vervelend,..

46
Q

McGill pain Questionnaire:

A

instrument voor pijnbepaling gebaseerd op de woord categorieën van Melzack: 20 subklassen van woorden, binnen elke subklasse moet de patiënt het woord kiezen wat het best overeenstemt met de pijn die hij voelt. Het nadeel van de MPQ is dat grondige kennis van de Engelse taal is vereist, ook voor kinderen is het niet evident.

47
Q

Pain Behavior scale

A

gebruikt door verpleegkundigen tijdens hun standaard routines, bvb tijdens ochtendronde. De patiënt moet enkele taken uitvoeren terwijl de verpleegkundige 10 gedragingen beoordeelt, bvb mobiliteit en medicijngebruik worden op een drie punten schaal gewaardeerd, gekwantificeerd en opgeteld.

48
Q

Pijngedrag beoordelen tijdens alledaagse activiteiten

A

Familieleden kunnen vaak het best alledaags gedrag beoordelen. Fordyce stelde een procedure op waarin de beoordelaar een lijst van 5 tot 10 gedragingen maakt die vaak voorkomen als de patiënt pijn heeft. De beoordelaar, bvb de partner, krijgt een training om gedrag te leren monitoren. Ook moet de beoordelaar nagaan hoe anderen op dit gedrag reageren, om zo de impact van pijn op iemands leven de sociale context vast te stellen.

49
Q

Psychofysiologie

A

studie van mentale of emotionele processen die worden gereflecteerd door veranderingen in fysiologische activiteit.

50
Q

Er zijn diverse psychofysiologische methoden om pijn te beoordelen:

A

EMG, meten van autonome activiteit en EEG

51
Q

Elektromyograaf (EMG):

A

apparaat dat de elektrische activiteit van de spieren meet. Omdat spierspanning geassocieerd wordt met pijn, is spierspanning van chronische patiënten op het ogenblik van pijn hoger dan bij pijnvrije mensen. Er is geen meetbaar verschil bij spieren in rust. Het EMG-niveau geeft bij meting over tijd de pijnintensiteit weer.

52
Q

Meten van autonome activiteit,

A

bvb de hartslag en huidgeleiding, maar dit is niet bruikbaar gebleken. De verandering in autonome activiteit is meer verbonden met de waardering van de pijn door de patiënt dan met de pijnstimulus.

53
Q

Elektro-encefalogram (EEG)

A

meten van de elektrische activiteit van de hersenen. Als de zintuigen een stimulus waarnemen, gaat er een signaal naar de hersenen die een verandering in de EEG laat zien: pijnstimuli produceren uitgelokte potentiëlen die verschillen in grootte.

54
Q

Pijn bij kinderen

A

Pasgeborenen die een hielprik krijgen, vertonen een pijnuitdrukking op het gezicht die hetzelfde is als bij volwassenen. Ook het huilen klinkt anders bij pijn: baby’s hebben dan hoge piektonen. Jonge kinderen kennen nog weinig woorden om pijn te beschrijven, dus er moet gelet worden op ander gedrag, bvb wrijven, huilen of de kaken op elkaar klemmen. Bij +/- 13 jaar kent een kind gemiddeld 26 pijnwoorden.
Artsen maken gebruik van zelfrapportage, gedrags- en fysiologische methoden. Interviewen vraagt vaardigheden: men moet de juiste vraag stellen, en weten wat het antwoord betekent.

55
Q

Pediatric pain questionnaire:

A

beoordeling van pijn en de psychosociale effecten. Ouders kunnen helpen bij het invullen. Ook pijndagboeken (door ouders of kind) zijn nuttig.