Woordjes 88-117 Flashcards
1
Q
nemo
A
niemand
2
Q
nihil
A
niets
3
Q
intrare, ~o
A
binnengaan
4
Q
portare, ~o
A
dragen
5
Q
rogare, ~o
A
vragen
6
Q
aedificare, ~o
A
bouwen
7
Q
clamare, ~o
A
roepen
8
Q
dormire, ~io
A
slapen
9
Q
habere, ~eo
A
hebben, beschouwen als
10
Q
inquit
A
zegt hij/zij
11
Q
deinde
A
daarna
12
Q
denique
A
ten slotte
13
Q
domum
A
naar huis
14
Q
etiam
A
ook, zelfs, nog
15
Q
hic
A
hier