1.1 Flashcards

1
Q

aanlandige wind

A

wind vanaf zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aflandige wind

A

wind vanaf land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

breedteligging

A

de afstand van een plaats tot de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

extensieve veeteelt

A

veeteelt met weinig vee per hectare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hooggebergte

A

gebied met berger die hoger zijn dan 1500 m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoogvlakte

A

vlak of zachtgolvend gebied dat meer dan 500 meter hoog ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

jaaramplitude

A

het verschil tussen de gem. temperatuur in de warmste en koudste maand van het jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

jong gebergte

A

gebergte met hoge & scherpe toppen, diepe dalen, minder dan 65 miljoen jaar oud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

laagvlakte

A

gebied zonder hoogteverschillen, lager dan 500 m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

landklimaat

A

klimaat met in de koudste maand lager dan -3 graden en 10 in de warmste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lijzijde

A

kant van de berg die uit de wind ligt, weinig neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

loefzijde

A

windkant met veel neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

middelgebergte

A

gebied met de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1500 m hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Middellandse Zeeklimaat

A

zeeklimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oud gebergte

A

gebergte met afgeronde toppen en ondiepe dalen, ouder dan 65 miljoen jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regenschaduw

A

lijzijde van een berg, dalende lucht brengt weinig neerslag

17
Q

steppeklimaat

A

droog klimaat met 250 tot 500 mm neerslag per jaar

18
Q

stuwingsregen

A

neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte

19
Q

woestijnklimaat

A

Droog klimaat met minder dan 250 mm neerslag per jaar.

20
Q

zeeklimaat

A

Zomer koel winter zacht en hele jaar neerslag.

21
Q

neerslagfactor

A

waardoor neerslag ontstaat

22
Q

temperatuurfactor

A

factor voor temperatuur

23
Q

zeestroom

A

stroming van zeewater doordat de wind lang een kant op waait.