Cat W Flashcards

1
Q

Wanneer moet gebruik gemaakt worden van dimlicht?

A

In de nacht.
Overdag bij slecht zicht.
In tunnels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer moet gebruik gemaakt worden van groot licht.

A

In de nacht.
Geen tegenliggers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer moet gebruik gemaakt worden van het mistlicht voor?

A

Bij mist sneeuw of regen dat zorgt voor een zicht van 200 meter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer moet gebruik gemaakt worden van het mistlicht achter?

A

Bij mist of sneeuw dat zorgt voor zicht van 50 meter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer moet gebruik gemaakt worden van het achterlicht en kentekenlicht.

A

Altijd als er andere verlichting aan staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk licht moet aanstaan als er overdag een laagstaande zon van achteren schijnt?

A

Van je dimlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke verlichting moet aanstaan als je je auto buiten de BK op de rijbaan parkeert en het nacht is of als het overdag mag slecht zicht is?

A

Stadslicht en achterlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is kentekenplaatverlichting alleen verplicht aan de achterkant of ook aan de voorkant?

A

Alleen aan de achterkant.
(Aan de voorzijde mag het kenteken niet verlicht zijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly