Hoofdstuk 6: De kleuter. Flashcards
1
Q
Wat is magisch denken?
A
Denken dat bepaald gedrag invloed heeft op gebeurtenissen.
2
Q
Wat is animistisch denken?
A
Denken dat een levenloos voorwerp levende kenmerken bevat.
3
Q
Wat is solitair spel?
A
Alleen spelen.
4
Q
Wat is parallel spel?
A
Naast elkaar spelen, elkaar imiteren.
5
Q
Wat is samenspelen met één kind?
A
Ontstaat veeleer toevallig.
6
Q
Wat zijn vriendschappen?
A
Spelen in groep, afspraken regels.
7
Q
Geef vier voorwaarden voor echt spelen.
A
- activiteit (kind doet iets)
- vind leuk (kind beleeft plezier)
- vrijwillig (kind doet uit eigen wil)
- geen doel (alleen spelen op zich)
8
Q
Leg intuïtie uit.
A
Eigenschap dat je iets aanvoelt zonder er echt over na te denken.
9
Q
Leg schuld(gevoel) uit.
A
Vervelend gevoel wanneer je vindt dat je verkeerd hebt gehandeld.
10
Q
Leg sociale vaardigheid uit.
A
Vaardigheid om met anderen om te gaan en te communiceren.
11
Q
Leg symbool uit.
A
Teken dat een begrip voorstelt.
