Farmacologie 1B.3 Flashcards
Antiaggregatie remmers
remmen de primaire hemostase (arteriën): aspirine, clopidogrel, dipyridamol
Anticoagulatie remmers
remmen de secundaire hemostase (venen): heparine, vitamine K, DOAC’s
vWF
komt vrij bij beschadiging wanden en grijpt aan op GP Ia en Ib –> zorgt voor aantrekken trombocyten + activeren van SF VIII
ADP, TxA2 en serotonine
Binden aan receptoren en bevorderen de aggregatie.
Fibrinogeen
bindt aan GP IIb en IIIa aan een trombocyt waardoor er tromobcyten aan elkaar worden vastgezet. En kan uiteindelijk omgezet worden in fibrine door trombine
Aspirine
COX-remmer (kleine hoeveelheid COX-1, grote hoeveelheid COX-2), zorgt voor dalen hoeveelheid tromboxaan en remmen van aggregatie
Clopidogrel
(prodrug omgezet door CYP2-C19) blokkeert ADP-receptor en remt aggregatie
Abciximab (monoclonaal antilichaam), Eptifibatide, tirofiban
blokkeert GP IIb en IIIa zodat fibrinogeen niet kan binden
Epoprostenol
natuurlijk prostaglandine die cAMP verhoogd en het stollen remt
Dipyridamol
fosfodiësterase remmer, remt de adhesie van bloedplaatjes aan het oppervlak door voorkomen van cAMP afbraak
Vitamine K antagonisten (cumarine): fenprocoumon, acenocoumarol
voorkomen productie van stollingsfactoren II, VII, IX en X
Heparine
directe Xa en trombine remmer (UFH en LMWH), grijpt aan op antitrombine
DOAC’s
anticoagulantia en direct oraal toedienbaar: rivaroxaban, apixaban, edoxaban, dabigatran
Dabigatran
trombine remmer, 2dd, HWT: 9 - 13 h en starten met LMWH. Hoogste renale klaring
Rivaroxaban
Xa, 1dd, HWT: 7 - 11h en direct gegeven worden (hogere dosering voor 3 weken)