13. In het ziekenhuis Flashcards

1
Q

Ziekenhuispatiënten hebben een duidelijke sociale rol

A

ze zijn vreemden in het ziekenhuis en hangen van het personeel af mbt hun gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pychosociale issues voor de patiënt

A

Angst is de meeste voorkomende en persuasieve emotie bij gehospitaliseerde mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reactance:

A

responsen van boosheid wanneer men zich als patiënt gecontroleerd en ingeperkt voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Depersonalisatie

A

als een arts de patiënt behandelt alsof hij/ zij niet aanwezig is of geen persoon is. Dit zou de arts kunnen helpen minder emotioneel betrokken te raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Burnout:

A

staat van psychosociale en fysische uitputting die ontstaat door chronische blootstelling aan hoge levels van stress met weinig persoonlijke controle. Hoe meer tijd wordt doorgebracht in direct contact met patiënten, hoe hoger het risico op burnout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychologische factoren van burnout bij gezondheidspersoneel:

A

Emotionele uitputting.
* Depersonalisatie.
* Gepercipieerd onvermogen voor professioneel kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Coping processen
Blame:

A

een antwoord zoeken op de vraag wie er schuldig is voor de aandoening waaraan met lijdt. Onderzoek suggereert dat gevoelens van helplessness en depressie toenemen met de tijd die in een ziekenhuis wordt doorgebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sense of control

A

de meeste effectieve aanpak voor het voorbereiden van patiënten op ingrepen:
behavioral control, cognitive control en informational control

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behavioral control:

A

methodes om discomfort te reduceren of het herstel te bevorderen, bvb
ademhalingstechnieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognitive control

A

zich focussen op de voordelen van de ingreep ipv de onplezierige aspecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Informational control:

A

kennis opdoen over de gebeurtenissen of sensaties die te verwachten zijn tijdens de ingreep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cardiac cahterization:

A

katheder doorheen de bloedvaten naar het hart brengen voor het inspuiten van kleurstof. Voorbereiding vermindert het ongemak!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Separation distress

A

jonge kinderen kunnen angstig zijn als ze gescheiden worden van hun ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Minnesota multiphasic personality inventory:

A

een test voor psychiatrische aandoeningen die de deelnemers in een waar-fout format laat antwoorden op een groot aantal uitspraken zoals ‘ik win liever dan ik verlies bij een spel’. Er zijn 10 schalen waarvan er 3 specifiek belangrijk zijn voor het detecteren van psychologische noden bij gehospitaliseerde patiënten:
hypochondrie, depressie en hysterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hypochondrie

A

afweging van iemands preoccupatie en klachten over zijn/haar gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

depressie

A

afweging van iemands gevoelens van ongeluk, pessimisme en hopelessness.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hysterie

A

neiging voor coping door ontwijking en de ontwikkeling van fysieke symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Millon behavioral medicine diagnostic

A

self-report test van 165 items om psychosociale factoren en issues mbt beslissingen te evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Psychosocial adjustment to illness scale:

A

46 items in een 4-puntschaal beschikbaar in een patiënt en een interviewer versie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Terminale ziekte

A

Een terminale ziekte impliceert vaak een langzame dood. Er is een voortschrijdende afname van het gevoel van welzijn en de mogelijkheden om te functioneren. Men ervaart vaak ook pijn. Vaak sterven mensen in het ziekenhuis. Leeftijd is een bepalende factor in de aanpassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Denial:

A

het vaakst gebruikte coping mechanisme tijdens de terminale fase, nuttig wanneer men niks meer aan de situatie kan veranderen, maar helaas staat dit soms het afscheid in de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

3 types van stress bij terminale patiënten:

A
  • Coping met fysieke effecten: pijn, slapeloosheid, ademhalingsmoeilijkheden.
  • Levensstijl aanpassen: afhankelijk van anderen, beperkt in activiteiten.
  • Realisatie dat het einde nadert: nooit meer naar huis, nooit meer samen met naasten.
    Veel terminale patiënten accepteren de dood echter opmerkelijk goed en genieten van wat rest. Ze gaan er vaak beter mee om dan hun naasten.
23
Q

Kübler-Ross stelde 5 fases van aanpassing aan terminale ziekte voor:

A
  1. Ontkenning.
  2. Boosheid.
  3. Onderhandelen.
  4. Depressie.
  5. Acceptatie.
    Er is echter geen bewijs voor deze theorie van aanpassing in een vaste volgorde.
24
Q

palliatief:

A

Zodra duidelijk is dat er geen behandeling meer mogelijk is, wordt de zorg palliatief: ongemak tot een minimum beperken en pijn bestrijden.
Sommige patiënten worden depressief. Psychotherapie, medicatie, of groepstherapie kunnen dan nuttig zijn.

25
Q

Thuiszorg

A

Thuiszorg kan erg zwaar zijn voor de verzorger, maar die voelt anderzijds vaak dankbaarheid voor de opportuniteit van een geliefde te kunnen verzorgen.

26
Q

Hospice care

A

medisch (bestrijden van pijn en ongemakken) en sociaal (ondersteuning voor patiënt en gezin) systeem om de levenskwaliteit van stervende patiënten te bewaren.

27
Q

Zorgdriehoek bestaat uit 4 actoren

A
  1. Zorgvragers/verzekerden
  2. Zorgaanbieders
  3. Zorgverzekeraars
  4. Besturingsactoren
28
Q

Zorgvragers/verkerden

A

Die maken gebruik van de zorg, zijn de burgers van de Nl samenleving

29
Q

Zorgaanbieders

A

Waaronder individuelle beroepsbeoefenaars en zorginstellingen. Die verlenen de zorg aan de burgers.

30
Q

Zorgverzekeraars

A

Die vergoeden de kosten van de zorg. Daaronder vallen de gemeenten wat betreft de wet langdurige zorg

31
Q

Besturingsactoren

A

besturen het zorgsysteem waaronder:
Ministerie van volksgezondheid
welzijn en sport
de nederlandse zorgautoriteit
zorginstituut nederland

32
Q

Zorgdriehoek heeft 3 systeemdoelen& het RIVM voegt nog een 4 aan toe

A
  1. Toegankelijkheid
  2. Betaalbaarheid
  3. Kwaliteit
  4. Preventie
33
Q

Toegankelijkheid

A

de zorg moet voor iedereen binnen hand bereik liggen, zowel financieel, geografisch en cultureel.
En er moeten acceptabele wachttijden zijn

34
Q

Kwaliteit

A

De mate waarin de gezondheidszorg de kans op gewenste gezondheidsuitkomsten vergroot.
De zorg moet effectief, veilig en doelmatig zijn

35
Q

Betaalbaarheid

A

De zorg moet voor de burgers betaalbaar zijn. Dat is complex omdat de betaalbaarheid ook weer toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg in belangriijke mate beinvloedt.

36
Q

Preventie

A

dat ziekten zo veel mogelijk willen voorkomen. Door het voorkomen van ziekten worden de zorgkosten reduceerd.
Bevolkingsonderzoek

37
Q

5 belangrijkste wetten van het Nederlandse zorgsysteem ook wel de stelselwetten

A

Die wetten zijn gericht op preventie.
1. Wet publieke gezondheid WPG
2. Zorgverzekeringswet WZW
3. Wet langdurige zorg WLZ
4. Wet maatschappelijke ondersteuning WMO
5. Jeugdwet JW

38
Q

Wet publieke gezondheid

A

regelt o.a de organisatie van de publieke gezondheidszorg, de bestrijding van infectieziektes en het bevolkingsonderzoek -> screening, infectiebestrijding

39
Q

Zorgverzekeringswet

A

Deze wet stelt een zorgverzekering verplicht voor iedereen die in Nl woont of werkt en omvat de zorg die via de zorgverzekering wordt vergoed. Huisartsenzorg en medisch specialisatie zorg

40
Q

Wet langdurige zorg

A

regelt de zorg bij langdurige ziekte of voor mensen die 24 uur per dag nabijheid of permanent toezicht nodig hebben.

41
Q

Jeugdwet

A

regelt de zorg en ondersteuning voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar. Daar is de gemeente verantwoordelijk voor.

42
Q

Wet maatschappelijke ondersteuning

A

Regelt dat mensen met een beperking de hulp, ondersteuning en voorzieningen krijgen die ze nodig hebben

43
Q

Gezondheidszorg omvat

A

Het geheel van zorgverleners instellingen en activiteiten dat direct gericht is op instandshouding en verbetering van de gezondheidstoestand en of de mogelijkheid om zelf regie te voeren en op het reduceren, opheffen, compenseren en voorkomen van tekorten daarin

44
Q

4 indelingen om de gezondheidszorg in Nl in te delen

A
  1. Zorg naar zorgbehoefte
  2. Zorg naar plaats van behandeling
    3.Zorg naar behandelingsniveau
  3. Zorg naar doelgroep
45
Q

Zorg naar zorgbehoefte

A

deze zorg is ingedeeld op basis van 5 behoeftecategorieen:
1. Zorg rond de geboorte
2.Gezond blijven
3. Beter worden
4. Leven met ziekte of een handicap
5. Zorg aan het einde van het leven

46
Q

Zorg naar plaats van behandeling

A
  1. Intramurale zorg: langdurige zorg. De zorg die mensen ontvangen gedurende een onafgebroken verblijf in een instelling. Verpleeghuis, Verzorgingshuis
  2. Extramurale zorg: langdurige zorg. De zorg die mensen krijgen die niet in een instelling verblijven, ook wel ambulante zorg, zorgaanbiedere komen dan aan huis. Psychiaters, psycholoog en thuiszorg
  3. Semimurale zorg: is een tussenvorm van zorg en valt tussen extra en intramurale zorg. Beschermd wonen, deeltijd behandeling in een psyhiatrische instelling, dagbesteding
47
Q

Zorg naar behandelingsniveau

A

Bij deze indeling is de aard van het gezondheidsprobleem bepalend voor het behandelingsniveau.
Nulde lijn zorg: is de zorg van mantelzorgers, familie, maar ook populatiegerichte zorg door GGD en jeugdgezondheidszorg.

Eerste lijn zorg: is de zorg waar patienten zonder verwijzing en op eigen initiatief naartoe kunnen. Huisartsenzorg, tandarts, fysio, apotheker

Tweede lijn zorg: alleen toegankelijk na een verwijzing van de huisarts. Ziekenhuiszorg en geestelijke gezonheidszorg

Derde lijn zorg: is zorg in een academisch ziekenhuis en specialisatie verwijscentra. Brandwondencentrum en kankercentrum

48
Q

Zorg naar doelgroep

A

Is er sprake van wanneer de gezondheidszorg wordt ingedeeld naar groepen personen waarop de zorg zich richt. Bv naar leeftijd, gehandicapt

49
Q

De belangrijkste wetten van de gezondheidszorg

A
  1. Wet kwaliteit, klachten en geschillenzorg
  2. Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst
  3. Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg
50
Q

Wet kwaliteit, klachten en geschillenzorg

A

een wet die moet waarborgen dat alle zorgaanbieders goede zorg bieden. Hoe klachten en geschillenafhandelingen plaats dient te vinden

51
Q

Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst

A

heeft de rechten plichten van de patient en hulpverlener vastgelegd. Bestaat uit informatieplicht en toestemmingsplicht

52
Q

Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg

A

bevordert de kwaliteit van de zorg die beroepsbeoefenaren leveren.
Ook bedoeld om patienten te beschermen tegen ondeskundige of onzorgvuldige handelen van individuele zorgverleners.
Regelt de titelbescherming en registratie van beroepsgroepen zoals gezondheidspsycholoog

53
Q
A