Chapitre 1 woordjes B F > NL Flashcards
(35 cards)
1
Q
l’association
A
de vereniging
2
Q
l’animatrice
A
de leidster
3
Q
accuellir
A
verwelkomen
4
Q
l’adhérent
A
het lid
5
Q
se nourrir
A
zich voeden
6
Q
cultiver
A
verbouwen
7
Q
pas grand-chose
A
niet zoveel
8
Q
la cotisation
A
de contributie
9
Q
la terre
A
de aarde, de grond
10
Q
responsable
A
verantwoordelijk
11
Q
l’âme
A
de ziel
12
Q
en fait
A
eigenlijk
13
Q
s’occuper de
A
zorgen voor
14
Q
partager
A
delen
15
Q
le savoir
A
de kennis
16
Q
la sécurité
A
de veiligheid
17
Q
l’usine
A
de fabriek
18
Q
assurer
A
verzekeren
19
Q
proposer
A
aanbieden
20
Q
porter atteinte
A
beschadingen
21
Q
nuisible
A
schadelijk
22
Q
l’équipement
A
de uitrusting
23
Q
le salarié
A
de werknemer
24
Q
les conditions
A
de omstigheden
25
sinon
verder, zoniet
26
abîme
bedorven
27
ca fait du bien
dat doet goed
28
or
welnu
29
un défi
een uitdaging
30
alors que
terwijl
31
avoir le droit de
het recht hebben te
32
la règle
de regel
33
ni ... ni
noch ... noch
34
avoir accès à
toegang hebben tot
35
en ce qui concerne
voor wat betreft