2 - 1 inleiding Flashcards

1
Q

Wat is het nut van warmteverliesberekeningen?

A
  • berekening van de verwarmingsinstallatie en de verwarmingslichamen
  • eisen van de overheid inzake isolatie van gebouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor staat λ en wat houdt het in?

A

λ is de thermische geleidbaarheid (materiaaleigenschap), de hoeveelheid warmte die het isolatiemateriaal doorlaat.
He lager de λ-waarde, hoe minder warmteverlies, hoe beter de isolatie. De λ-waarde is als het DNA van het materiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor staat E en wat houdt het in?

A

E is de energieprestatie (gebouweigenschap), de hoeveelheid energie die een gebouw nodig heeft om te leven. Hoe lager het E-peil, hoe energiezuiniger het gebouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat K en wat houdt het in?

A

K is het thermisch verlies (gebouweigenschap), de hoeveelheid warmte die een gebouw verliest via de bouwschil. Hoe lager het K-peil, hoe minder warmteverlies, hoe beter de isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor staat R en wat houdt het in?

A

R is de thermische weerstand (producteigenschap), de hoeveelheid warmte die het materiaal tegenhoudt. Hoe hoger de R-waarde, hoe minder warmteverlies, hoe beter de isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor staat U en wat houdt het in?

A

U is de thermische transmissie (constructie-eigenschap), de hoeveelheid warmte die doorheen een constructie gaat. Hoe lager de U-waarde, hoe minder warmteverlies, hoe beter de isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarvoor staat de afkorting EPC?

A

Energie Prestatie Certificaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor dient EPC?

A

Het is het certificaat bij de verkoop/verhuur van gebouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvoor staat de afkorting EPB?

A

Energie Prestatie en Binnenklimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvoor dient EPB?

A

Het is het certificaat bij (ver)bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg het deeltjesmodel = molecuulmodel uit.

A

Alle stoffen bestaan uit deeltjes. Dit zijn de kleinste deeltjes, de bouwstenen van een materie/stof.
Als moleculen bij elkaar in de buurt zijn, trekken ze elkaar aan.
Tussen de moleculen zit een afstand.
Alle moleculen bewegen:
- hoe sneller ze bewegen, hoe warmer de stof die ze vormen is
hoe sneller dat ze trillen, hoe meer ruimte dat ze nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek de moleculen in een vaste stof.

A

In een vaste stof zitten alle moleculen op een vaste plaats (kristalrooster).
Ze bewegen/trillen om hun evenwichtstand heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek de moleculen in een vloeistof.

A

In een vloeistof zitten de moleculen wel tegen elkaar, maar niet vast aan elkaar (geen vaste plaats).
Alle moleculen bewegen kriskras door de vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bespreek de moleculen in een gas.

A

In een gas zitten de moleculen heel erg ver uit elkaar.
Ze bewegen kriskras door de ruimte (geen vaste plaats).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vergelijk de aantrekkingskracht tussen moleculen in de verschillende aggregatietoestanden.

A

In een vaste stof is de aantrekkingskracht tussen moleculen groot.
In een vloeistof is de aantrekkingskracht tussen de moleculen minder groot.
In een gas is de aantrekkingskracht tussen de moleculen te klein door de grote afstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent een temperatuurstijging voor de bewegingsenergie van moleculen?

A

De bewegingsenergie neemt toe. Moleculen bewegen sneller en hebben meer bewegingsvrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke twee soorten energie bezitten de moleculen bij vaste stoffen en vloeistoffen?

A
  • kinetische energie
  • potentiële energie
    = inwendige energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het gevolg van een toename van kinetische energie?

A

De temperatuur van de stof stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het gevolg van een toename van potentiële energie?

A

De moleculen komen op gemiddeld grotere afstand van elkaar, dus de stof zet uit.

20
Q

Wat is een warmtestroom?

A

Het opnemen en afstaan van warmte is het overdragen van inwendige energie door een voorwerp met een hogere temperatuur aan een voorwerp met een lagere temperatuur.

21
Q

Wat is warmte-energie?

A

Warmte-energie is de bewegingsenergie van moleculen.

22
Q

Wat is warmte op microschaal?

A

Warmte is de vrijgemaakte energie door de trilling van moleculen of door de beweging van vrije moleculen.
Verwarmen betekent deze energie opdrijven. Afkoelen betekent deze energie afvoeren.

23
Q

Wat is warmte op macroschaal?

A

Warmte wordt bepaald door de temperatuur. Een lichaam verwarmen betekent dat lichaam naar een hogere temperatuur brengen. Een lichaam afkoelen betekent dat lichaam naar een lagere temperatuur brengen.

24
Q

Van welke drie zaken is de warmtehoeveelheid afhankelijk?

A
  • massa
  • aard van de stof
  • temperatuurverschillen
25
Q

Welke vier zaken kunnen warmte doen ontstaan?

A

Warmte ontstaat door:
- wrijving
- samenpersing van gassen
- verbranding (chemische reactie)
- omzetting van elektrische energie (weerstanden)

26
Q

Welke drie warmtetransmissievormen bestaan er?

A

Warmtetransport gebeurt gelijktijdig door:
- geleiding
- convectie
- straling

27
Q

Tussen welke stoffen kan geleiding plaatsvinden?

A
  • tussen twee vaste stoffen
  • binnen eenzelfde vaste stof
  • in een vloeistof
  • bij een contactvlak tussen vaste stof en een vloeistof
28
Q

Wat is de enige mogelijke warmtetransmissievorm voor vaste stoffen?

A

geleiding

29
Q

Hoe verloopt het proces van geleiding?

A

Moleculen geven hun bewegingsenergie aan elkaar door. De kinetische energie van de moleculen wordt verhoogd. De moleculen brengen de energie over door trillingen.

30
Q

Hoe gebeurt de warmteoverdracht bij geleiding?

A

De warmteoverdracht gaat van deeltje naar deeltje.

31
Q

Wat ontstaat er bij stroming? Hoe gebeurt dit?

A

Warme lucht is lichter dan koude lucht, waardoor deze lucht omhoog gaat. Er ontstaat een warmtecirculatie. De warmte stroomt met de lucht mee van beneden naar boven. Het warmtetransport vergroot met het kwadraat van de snelheid.

32
Q

Wat is het medium die de warmte meevoert bij stroming?

A

Warmte wordt door een stromend medium (warmte-drager) meegevoerd. Dit kan een gas (lucht) of een vloeistof (water) zijn.

33
Q

Hoe verloopt het proces van stroming?

A

Moleculen verplaatsen hun bewegingsenergie. De temperatuursverandering wordt hier veroorzaakt door de verandering van soortelijk gewicht van het medium. Daardoor ontstaan er onder invloed van de zwaartekracht stromingen van de moleculen. Deze bewegende moleculen zorgen voor het warmtetransport.

34
Q

Waarvan is de mate waarin een voorwerp warmte uitstraalt afhankelijk?

A

Dit is afhankelijk van de temperatuur: koudere voorwerpen stralen minder warmte uit dan warmere voorwerpen.

35
Q

Waarvan is de warmtehoeveelheid bij straling afhankelijk?

A
  • ontvanger
  • straler
  • temperatuurgrootte
  • materiaalsoort
  • hoedanigheid van het vlak (ruw, glad, gepolijst)
36
Q

Hoe verloopt het proces van straling?

A

Moleculen zenden door hun bewegingsenergie infrarode straling uit. De warmte wordt overgedragen zonder medium.

37
Q

Wat is warmtestroom?

A

De totale warmte die als gevolg van convectie, straling en geleiding wordt getransporteerd, wordt warmtestroom genoemd.

38
Q

Wat is m?

A

Massa is de hoeveelheid stof / materie van een voorwerp. Hoe groter de massa van een voorwerp, hoe meer de zwaartekracht er aan trekt. De eenheid is kg.

39
Q

Wat is Fg?

A

Gewicht is de kracht die een voorwerp op zijn ondergrond uitoefent. Het is het gevolg van de combinatie van massa, zwaartekracht en de aanwezigheid van een ondergrond die dingen tegenhoudt (Fg = m.g). De eenheid is N.

40
Q

Wat is Newton?

A

Newton is de eenheid van kracht. Het is de kracht die nodig is om een massa van 1 kg een versnelling van 1 m/s² te geven.

41
Q

Wat is Joule?

A

Joule is de eenheid van energie. Het is de hoeveelheid energie die nodig is om een voorwerp te verplaatsen met een kracht van 1 N over een afstand van 1 m.

42
Q

Wat is Watt?

A

Watt is de eenheid van vermogen. Het is het tempo waarin energie aan een fysisch systeem wordt afgegeven. De eenheid is W.

43
Q

Op welke twee manieren wordt warmteverlies berekend?

A
  • voor het gehele gebouw door de dimensionering van de warmtegenerator (som van e warmteverliezen door transmissie van alle verwarmde ruimten)
  • vertrek per vertrek voor de dimensionering van de verwarmingslichamen (warmteverliezen door transmissie)
44
Q

Hoe verliep de evolutie van de eisen van de overheid?

A
  1. isoleren van woningen / gebouwen
  2. verplicht isoleren van woningen / gebouwen
    • K-waarde en K-peil berekeningen
    • bij bouwaanvraag
  3. aandacht voor totaler energieplaatje
    • EPB (energie- en binnenklimaat)
    • K-peil en E-peil (eerst enkel nieuwbouw, later ook verbouwingen)
  4. verdere evolutie EPB
    • S-peil en E-peil
45
Q
A