3. Interactie tussen objecten Flashcards

1
Q

!

A

De logische operator niet:

Deze geeft waar terug als het argument onwaar is en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

&&

A

De logische operator en:

Deze geeft waar terug als beide argumenten waar zijn en anders geeft deze onwaar terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

||

A

De logische operator of:

Deze geeft waar terug als één van beide argumenten waar is en anders geeft deze onwaar terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aaneenschakelen van strings

A

Het combineren van strings met behulp van de operator +.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Abstractie

A

De mogelijkheid om details van onderdelen te negeren om de aandacht te richten op een probleem op een hoger niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afbreekpunt

A

Markering van een regel die ervoor zorgt dat de debugger de uitvoering van het programma pauzeert als deze regel bereikt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Debugger

A

Een programma waarmee programmeurs een toepassing stap voor stap kunnen uitvoeren om zo programmeerfouten op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Externe methodeaanroep

A

Statement waarin een methode van een ander object wordt aangeroepen met behulp van de puntnotatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interne methodeaanroep

A

Statement in een methode waarin een methode van hetzelfde object wordt aangeroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Klassendiagram

A

Een statisch beeld van een programma dat een overzicht geeft van de klassen van een toepassing en hun onderlinge relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Logische operator

A

Deze gebruikt booleaanse waarden als argument en produceert een nieuwe booleaanse waarde als resultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Methodeaanroep

A

Statement dat bestaat uit de naam van een methode gevolgd door een (eventueel lege) parameterlijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Modularisatie

A

Het proces waarmee iets in goed gedefinieerde delen wordt opgesplitst die afzonderlijk kunnen worden uitgewerkt en op goed gedefinieerde manieren samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Modulo-operator %

A

Deze berekent de rest van een gehele deling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

new

A

De operator die moet worden gebruikt om een nieuw object aan te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Objectdiagram

A

Een dynamisch beeld van een programma dat een overzicht geeft van de objecten en hun onderlinge relaties op een bepaald moment tijdens de uitvoering van een toepassing.

17
Q

Objecttype

A

Een type dat bepaald wordt door een klassenaam.

18
Q

Objectverwijzing

A

De inhoud van een variabele van een objecttype. Deze bevat niet het eigenlijke object, maar enkel de locatie van het object in het geheugen.

19
Q

Overladen

A

Het concept van een klasse die meerdere constructoren of meerdere methodes met dezelfde naam heeft.

Dit is enkel mogelijk als de constructoren of methodes een andere set parametertypes accepteren.

20
Q

Primitieve type

A

Alle types die geen objecttypes zijn.

Voorbeelden zijn int, boolean, char, double en long.

21
Q

Puntnotatie

A

Syntaxis om een lid van een object op te vragen.

22
Q

this

A

Sleutelwoord dat wordt gebruikt om naar het huidige object te verwijzen.

Voornamelijk gebruikt wanneer velden verborgen worden door lokale variabelen.

23
Q

Verdeel-en-heers

A

De techniek waarbij een probleem in kleine subproblemen wordt opgesplitst die elk gemakkelijk op te lossen zijn.