4. Lever - Sciot Flashcards

1
Q

Uit welke componenten bestaat een portaveld?

A

= Kiernanse veld, omgeven door lamina limitans

  • Arteria hepatica: spierige wand en nauw lumen
  • Vena portae: dunne wand en groot lumen
  • Galgang: kubisch (klein) tot cilindrisch (groot) epitheel
  • Fibroblasten, zenuwvezels en lymfevaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke manier bepalen de structuur en componenten van de hepatocyten hun functie?

A

Mitochondria: oxidatief metabolisme
Golgi-complex: actief transport, pericanaliculair
RER en ribosomen: proteïnesynthese
SER: detoxificatie, biotransformatie en conjugatie
Lysosomen en peroxisomen
Glucosemetabolisme ifv. bloedsuikerspiegel
Deaminatie AZ en vetdruppeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke cellen kan men aantreffen in en rond de sinusoïden?

A

Endotheelcellen: fenestraties en geen basaal membraan -> transport (endocytose)
Kupffercellen: migratie en fagocytose (MPS)
Ito-cellen = perisinusoïdale of stellate of fat-storing cellss
- synthese componenten ruimte van Disse
- veel vetdruppels: stockage vit. A
- fibrogenese en contractiele eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de verschillende concepten rond de structurele en functionele eenheden van de lever?

A
  1. Lobulaire concept (Kiernan): endocriene functie
  2. Acinaire concept (Rappaport): fysiologisch relevant
  3. Portaal-lobulaire concept (Mall): exocriene functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit: heterogeniteit van het parenchym.

A

Functionele heterogeniteit: zone 1 hoger zuurstofaanbod
- zone 1 (periportaal): glucosevrijzetting, lipolyse, oxidatief metabolisme en AZ degradatie
- zone 3 (centrolobulair): glucose-opname, liponeogenese, biotransformatie
Morfologische heterogeniteit:
- zone 1: mitochondria, Kupffercellen
- zone 3: SER, Ito-cellen, meer en grotere fenestraties
Belangrijkste kenmerken: metabolostaat
- antagonistische processen
- zeer dynamisch
- interactionele kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zijn de extrahepatische wegen opgebouwd?

A

Talrijke, mucosale plooien in d. hepaticus, cysticus en choledochus.
Dunne lamina propria met elastische vezels, lymfocyten en leukocyten.
Schuine en circulaire bundels gladde spiervezels in choledochus en cysticus: vormt sfincter in nabijheid duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de galblaas opgebouwd?

A
  • Epitheel: cilindrische cellen met ovale kern en korte microvilli (intercellulaire spleten en zonulae occludentes)
  • Lamina propria: losmazig bindweefsel met enkelvoudige tubulo-acineuze muceuze klieren (hals)
  • Spierlaag: longitudinaal, circulair, schuin met perimusculair dens, fibreus bindweefsel (tussen: bindweefsel met elastische vezels)
  • Serosa en adventitia thv. leveraanhechting
  • Kanalen van Luschka: buisvormig, éénlagig epitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly