6 - Chronische lymfoproliferatieve aandoeningen Flashcards

1
Q

Beschrijf de verwekker en kliniek van kliertuberculose.

A

De verwekkers zijn gewone of atypische mycobacteriën.

De kliniek bestaat uit meestal één gezwollen lymfeklierstreek maar het kan veralgemeende lymfadenopathie geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de verwekker van cat scratch disease? Beschrijf de kliniek.

A

De verwekker is Bartonella henselae.
De kliniek bestaat uituitgebreide opzettingen, verdacht voor lymfoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek de epidemiologie, de kliniek en de diagnostiek van mononucleosis.

A

Het doet zich voornamelijk voor bij jongeren.

De kliniek geeft een zeer wisselende expressie. Enerzijds kan er een subklinisch verloop zijn met een algemeen moeheidsgevoel. Anderzijds kan zich ook een hyperacuut beeld voordoen met allerlei complicaties:
- Miltruptuur
- Myocarditis
- Hemolytische anemie
- Immuun gemedieerde trombopenie
- Meningo-encefalitis

Er is vaak een matige koorts (soms tot 40°C) met voornamelijk cervicale en axillaire klieropzwellingen. In 50% is er hepatosplenomegalie.

Voor de diagnostiek kan een bloedafname gebeuren, waarbij een uitgesproken T-lymfocytose, leverfunctiestoornissen eneen titerstijging van de EBV-AL te zien zal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke lymfeklieropzetting doet zich voor bij HIV?

A

Een veralgemeende klieropzetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bespreek de kliniek van toxoplasmose.

A

Er zijn klierzwellingen zonder veelal andere symptomen. Soms is er wel splenomegalie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke zaken kunnen aanleiding geven tot een reactieve en inflammatoire lymfeklierzwelling?

A
  • Sarcoïdose
  • Reumatische aandoeningen, SLE
  • Farmaca: hydantoïne, vaccinatie
  • Dermatopatisch
  • Aspecifieke lymfadenitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de pathogenese en risicofactoren van non-Hodgkin lymfomen.

A

Vaak liggen chromosoomtranslocaties tussen de Ig of TCR en genen die betrokken zijn bij celdeling en apoptose aan de basis.

Volgende factoren gaan gepaard met een hoger risico op non-Hodgkin lymfomen:
- Chronische stimulatie van immuunstelsel door infectie (helicobacter, hepatitis C) of auto-immuniteit (RA, Sjögren, Graves)
- Immortalisatie van lymfocyten door EBV die door immuunsuppressie (bv. bij HIV of posttransplant) ontsnappen aan de controle van cytotoxische T-cellen
- Mutagenen zoals herbiciden, straling of cytostatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek de kenmerken, de pathogenese en de snelheid waarmee de symptomen zich presenteren van een indolent en een agressief NHL.

A

Indolente NHL zijn goed gedifferentieerd en groeien traag. Ze hoeven niet agressief behandeld te worden, maar je krijgt ze nooit volledig weg. Qua pathogenese ligt een mutatie in een apoptoseregulerend gen aan de basis. Het kan maanden-jaren duren eer de kliniek zich manifesteert.

Agressieve NHL zijn minder gedifferentieerd en groeien snel. Ze moeten dan ook agressief behandeld worden, maar zijn in tegenstelling tot de indolente NHL wel te genezen. Hier ligt een mutatie in een proliferatieregulerend gen aan de basis. De kliniek manifesteert zich snel, al na dagen-weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bespreek de kliniek van NHL.

A
  • Pijnloze lymfeklieropzetting, met of zonder splenomegalie, relatief vaak met extranodale haarden
  • Algemene symptomen veroorzaakt door de inflammatoire reactie tegen het lymfoom (koorts, vermagering, zweten)
  • Anemie, neutropenie, trombopenie in geval van beenmerginvasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke andere NHl bestaan er nog, naast de indolente en agressieve NHL?

A

Er zijn de MALT-lymfoom, vaak t.h.v. de maag door H. pylori. Deze patiënten kunnen met AB in totale remissie komen.

Verder zijn er de lymfoblastenlymfomen. Ze doen zich vooral voor bij jonge, mannelijke individuen. Ze presenteert zich d.m.v. mediastinale kliermassa, merginvasie, meningeale aantasting en een slechte prognose. Het beeld is verwant met een T-ALL en vergt intensieve behandeling.

Tenslotte zijn er nog de huidlymfomen. Hier zijn er 2 types:
Het Sezary syndroom. Dit is een T-lymfoom dat zich presenteert met chronische erythrodermie en abnormale lymfocyten in merg en bloed.
Mycosis fungoides. Dit is een traag verlopende T-lymfocyten proliferatie in de huid met evolutie tot huidnodules en uitbreiding naar inwendige organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke onderzoeken kan je doen en wat zijn de verwachte resultaten bij NHL?

A

Op het bloedonderzoek zijn er soms geen afwijkingen te zien. Bij merginvasie kan er wel anemie zijn, alsook trombopenie en inflammatoire biologie. Er kunnen zich ook directe lymfoomgerelateerde afwijkingen voordoen, zaols circulerende lymfoomcellen, gestegen LDH en β2-microglobuline.

Een beenmergpunctie toont invasie in 20-50% van de patiënten

Een botbiopt is wenselijk voor de typering van het NHL via celmerkers, histologie en chromosoomanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef de vier ziektestadia van NHL volgens de Ann Arbor classificatie.

A

I. Lymfeklierlokalisatie beperkt tot één anatomische streek
II. Lymfeklierlokalisaties uitgebreid tot twee of meer anatomische streken aan dezelfde kant van het diafragma
III. Ziekte uitgebreid tot beide kanten van het diafragma maar beperkt tot de klieren of ring van Waldeyer
IV. Aantasting van parenchymateuze organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met welke onderzoeken doet men stagering van NHL?

A

Biopsie gericht door CT of echografie, CT thorax-abdomen, botbiopt, PET-CT bij agressieve NHL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn prognostische ongunstige factoren bij NHL? Wat is de 5-jaarsoverleving wanneer deze factoren aanwezig zijn?

A

De ongunstige prognostische factoren zijn:
- > 60 jaar
- Stadium III-IV
- Voorkomen van meer dan één extranodale haard
- Slechte algemene toestand
- Hoge LDH-waarde

De 5-jaarsoverleving is afhankelijk van het aantal ongunstige factoren:
- Laag risico (< 2 factoren): 80%
- Matig risico (2-3 factoren): 70%
- Hoog risico (> 3 factoren): 40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat de behandeling van indolente NHL?

A

Een stadium I en II wordt lokaal bestraald.

Stadium III en IV is afhankelijk van de situatie. Bij een trage evolutie of bij ouderen wordt er afgewacht. Bij grote kliermassa’s, compressiesymptomen, uitgesproken moeheid of B-symptomen wordt wel behandeld.

De therapie gebeurt met R-CVP of R-CHOP gevolgd door anti-CD20.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat de behandeling van agressieve NHL?

A

De belangrijkste behandelvorm is chemotherapie met R-CHOP of intensificaties ervan begeleid door profylactische intrathecale injecties.

Totale remissie wordt in 60-70% van de gevallen bereikt, waarvan meer dan de helft ziektevrij blijft.

Bij recidieven worden diverse combinaties gegeven, gevolgd door superhoge doses autologe stamcellen (kan enkel < 70j).

Indien er zich nog een recidief voordoet na auto-transplant kan een allotransplant gedaan worden.

17
Q

Wat is de ziekte van Hodgkin? Wat is de etiologie en het voorkomen?

A

Een maligne aandoening gekenmerkt door de aanwezigheid van Reed-Sternbergcellen (= meerkernige cellen met basofiele nucleolen).

De etiologie ligt bij een virale infectie met EBV die de B-cellen immortaliseert. Bij deze B-cellen kunnen mutaties zich dan opstapelen.

Het komt vooral voor bij personen tussen de 20-30 jaar en bij 50-60 jaar. Het doet zich ook meer voor bij mannen.

18
Q

Juist of fout?

Reed Sternerg cellen zijn volledig pathognomisch voor een Hodgkin lymfoom.

A

Fout, ze kunnen ook voorkomen bij mononucleose, postvaccinatie lymfadenitis en virale lymfadenitis.

19
Q

Bespreek de klachten en afwijkingen bij Hodgkin lymfomen.

A

Vaak is het 1e teken een pijnloze kymfeklierzwelling in de hals met ook aantasting van andere perifere klierstreken. Dit kan lang geïsoleerd blijven. Febris e causa ignota kan ook een eerste teken zijn, soms is er ook jeuk en pijn na drinken van alcohol.

In een verder stadium zijn er algemene symptomen, zoals koorts, nachtzweten, vermagering, druksymptomen door mediastinale lymfeklieren (hoest, dysfagie, hoofdstand diafragma) en splenomegalie (40%).

20
Q

Wat zijn de ongunstige prognostische merkers van een Hodgkin lymfoom?

A

Stadium III of IV, aanwezigheid B-symptomen (nachtzeten, onverklaarbare koorts en vermagering > 10% op 6 maand), massieve klierzwelling (nodus > 10cm), oudere leeftijd, leukocytose, lymfopenie en anemie.

21
Q

Hoe doet men de stagering van Hodgkin lymfomen?

A

Via anamnese, KO, CT thorax / abdomen, PET-scan of PET-CT en labo-onderzoeken.

22
Q

Geef de 5-jaars overleving van Hodgkin lymfomen in functie van het stadium waarin de patiënt zich bevindt.

A
  • Stadium I en II zonder ongunstige criteria: 90%
  • Stadium III en IV: 75%
  • Recidieven: 40%
23
Q

Welke laboratoriumresultaten passen bij Hodgkin lymfomen?

A

Het bloedonderzoek kan noraal zijn bij lokale gevallen. Bij uitgebreidere ziekte kan zich anemie, eosinofilie, leukocytose en lymfopenie voordoen. Bij B-symptomen kunnen ontstekingstekenen aanwezig zijn (hoge sedimentatie, α2-globuline, fibrinogeen).

24
Q

Beschrijf de therapie van de vroegtijdige stadia van een Hodgkin lymfoom.

A

Kortdurende chemotherapie gevolgd door bestraling van aangetaste streek.

25
Q

Beschrijf de therapie van gevorderde Hodgkin lymfomen.

A

De standaardtherapie bestaat uit ARVD-chemotherapie. Dit geeft echter wel cardiale en pulmonale toxiciteit.

Indien er een ongunstige prognose worden intensievere schema’s met BEACOPP-chemotherapie toegepast.

Bij onvolledige remissie of recidief binnen het jaar geeft men hooggedoseerde behandelingen met autologe stamceltransplantatie

Bij verdere recidieven wordt anti-CD30 immunotoxine, antiPD-1 of anti-CTLA4 gegeven.

26
Q

Geef de pathogenese en het voorkomen van B-CLL.

A

B-CLL ontstaat door een clonale afwijking in de apoptose van de lymfocyt. Hierdoor zal er opstapeling van immuno-incompetente lymfocyten met lange overlevingsduur in de bloedbaan gebeuren. Aan de basis hiervan liggen deleties die tot een verlies van miRNA’s leiden.
Het komt meestal voor bij personen ouder dan 50 jaar (frequentiemaximum rond 70j).

27
Q

Bespreek de kliniek van B-CLL.

A

Het kent een sluipend verloop waardoor het vaak een toevalsvondst is.

In een later stadium doet zich een veralgemeende, vaak vrij grote lymfeklierzwelling voor met malse of vaste klieren. Soms vergroeid en ze zijn niet pijnlijk. Ook retroperitonale of mesenteriale lymfeklieren kunnen aangetast zijn. Mediastinale klieren zijn zelden aangetast.

Andere symptomen kunnen zich ook nog voordoen, zoals vergrote tonsillen. Het syndroom van Mickulicz komt ook voor: een pijnloze zwelling van speeksel- en traanklieren, soms met droge mond of xeroftalmie.

Vaak is er splenomegalie, soms hepatomegalie

Tenslotte kunnen zich nog tekens van trombopenie, anemie en infecties voordoen.

28
Q

Welke labo-resultaten passen bij B-CLL?

A

De beenmerginvasie zal anemie en trombopenie geven op een bloedonderzoek. Ook kan er hypogammaglobulinemie zijn. Vaak is er lymfocytose. De Coombs test is zelden positief.

29
Q

Wat is de DD van B-CLL?

A

Reactieve lymfocytose (viraal), ALL, lymfoom met circulerende lymfoomcellen.

30
Q

Geef een indeling van de ziektestadia van B-CLL volgens RAI.

A

I. Zwelling van de perifere lymfeklieren
II. Spleno- en/of hepatomegalie
III. Anemie
IV. Trombopenie

31
Q

Geef een indeling van de ziektestadia volgens Binet.

A

A. < 3 lymfeklierstations, geen anemie of trombopenie
B. > 3 lymfeklierstations, geen anemie of trombopenie
C. Anemie en/of trombopenie

32
Q

Wanneer wordt B-CLL behanded?

A

Bij anemie, thrombopenie, splenomegalie, B symptomen, uitgesproken moeheid, snel evolutieve of compressieve klieren of milt en snelle lymfocyten verdubbelingstijd.

33
Q

Waaruit bestaat de behandeling van B-CLL?

A

Btk-inhibitoren en anti-CD20 met Bcl-2 antagonisten. Uitzonderlijk wordt nog een allogene stamceltransplantatie gedaan.

34
Q

Bespreek de pathogenese, het voorkomen en de kliniek van hairy cell leukemie.

A

Het is zeldzame vorm van chronische leukemie te wijten aan proliferatie van monoclonale B-lymfocyten met cytoplasmatische harige uitlopers. Een mutatie in het oncogen Braf ligt aan de basis.

Het komt voornamelijk voor bij mannen van 40-50 jaar

De kliniek karakteriseert zich met een sluipend begin, met moeheid of infectie als presentatie. Er kan splenomegalie en pancytopenie zijn. De lymfeklieren zijn meestal niet vergroot.

35
Q

Bespreek de therapie van hairy cell leukemie.

A
  • Standaard: 2-CDA (geeft remissie van 85% met langudrige ziektevrije periode)
  • Alternatief: α2-interferon (geeft 80% remissie maar is incompleet)
  • Indien refractair: anti-CD20 of Braf-inhibitoren
  • Vroeger: splenectomie → nu enkel nog indien uitgesproken pancytopenie refractair aan α2-interferon
36
Q

Bespreek de kliniek, de therapie en de prognose van prolymfocytenleukemie.

A

De kliniek gaat gepaard met splenomegalie en opvallende nucleoli met sterke Ig expressie (vaak verward met ALL).

De therapie bestaat uit Btk-inhibitoren.

De prognose is slecht, met een gemiddelde overleving van 2 jaar.