8. Voeding, gewichtscontrole, dieet, beweging en veiligeheid Flashcards

1
Q

Gezond voedsel bevat optimale hoeveelheden van alle essentiële voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft voor het metabolisme. Naast water bevat voeding vijf chemische componenten die voedingsstoffen leveren:

A

koolhydraten, vetten, proteinen, vitamines, mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Koolhydraten:

A

simpele en complexe suikers die energie leveren. Simpele suikers zijn glucose (dierlijke producten) en fructose (fruit en honing). Complexe suikers zijn sucrose (tafelsuiker), lactose (melkproducten) en zetmeel (plantaardig). Koolhydraten kunnen maar in beperkte mate worden opgeslagen in het lichaam, het overschot wordt als vetweefsel opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vetten:

A

belangrijke bron van energie, kan quasi onbeperkt als lichaamsvet opgeslagen worden. Lipides zijn verzadigde vetten (meervoudig) onverzadigde vetten en cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Proteïnen (eiwitten)

A

ketens van verschillende aminozuren. Een aantal van die aminozuren kan het lichaam zelf aanmaken maar de de zogenaamde essentiële aminozuren moeten via voeding worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vitamines:

A

organische chemicaliën die de stofwisseling en de functies van het lichaam reguleren: het omzetten van voedingsstoffen in energie, productie van hormonen en afbraak van afvalstoffen en gif. Vitamines zijn belangrijk voor de verbranding van energie in het lichaam, voor het afweersysteem, voor de aanmaak van bloedcellen,.. Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen wateroplosbare vitamines C en B en vetoplosbare vitamines A, D, E en K.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mineralen

A

anorganische stoffen met verschillende functies in het lichaam, bvb calcium is belangrijk voor de beenderen, ijzer is een essentieel onderdeel van rode bloedlichaampjes en daarmee belangrijk voor zuurstoftransport in het bloed. Mineralen komen in meer of mindere mate voor in een groot aantal voedingsmiddelen, bvb melkproducten zijn de belangrijkste bron van calcium, ijzer zit in vlees en bladgroenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voedingsvezel

A

wordt niet als een voedingsstof gezien, omdat het de onverteerbare delen van plantaardig voedsel betreft, het wordt niet door het lichaam opgenomen, maar is wel belangrijk: het stimuleert een vlotte passage van voedsel door het maagdarmkanaal en zorgt zo voor het gezond houden van het maagdarmkanaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onbewerkt voedsel

A

is gezonder dan bewerkt voedsel wat vaak bewaarmiddelen, verdikkers, stabilisatoren en smaakstoffen bevat. Sommige van die toevoegingen kunnen allergische reacties veroorzaken of kankerverwekkend zijn, bvb monosodium glutamate (smaakversterker) zorgt voor hoge bloeddruk en zweten. Kinderen kunnen kwetsbaar zijn voor toevoegingen omdat hun lichaam nog groeit en ze naar verhouding meer eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Biopsychosociale factoren bepalen wat we eten:

A

Aangeboren smaak, baby’s eten liever zoet dan bitter. Genotscentrum voor vet in hersenen.
* Skill: de mogelijkheid om controle te houden over wat je koopt en wat je eet.
* Omgeving en ervaring, bvb beschikbaarheid van voedsel, kennis, anderen zien eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

atherosclerose

A

Cholesterol is verantwoordelijk voor atherosclerose (aderverkalking). Of cholesterol vetplaatjes in de bloedvaten aanmaakt hangt af van de aanwezigheid van verschillende typen lipoproteïnen, deze bestaan uit vet en proteïnes. Er zijn verschillende soorten, waarvan twee heel belangrijk zijn: low density lipoproteine en high density lipoproteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Low-density lipoproteïne (LDL)

A

lage dichtheid, toename van vetplaatjes afzettingen, dit is ‘slechte’ cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

High-density lipoproteïne (HDL)

A

hoge dichtheid, verlaging van vetplaatjes opbouw, dit is ‘goede’ cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn nog drie andere vetten die gerelateerd zijn aan gezondheid:

A

Triglyceriden: vetten en vetzuren, kunnen verschillende hartziektes veroorzaken.
* Omega-3: zitten veel in vis, beschermt tegen hartziekte.
* Vetzuren: verhoogd LDL en verlaagd HDL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het risico op hartaanval en beroerte door slechte cholesterol (LDL) hangt af van risicofactoren:

A

Leeftijd (mannen boven de 45, vrouwen boven de 55).
* Roken.
* Hoge bloeddruk.
* Weinig goede cholesterol (minder dan 40 mg HDL).
* Familiegeschiedenis van eerdere cardiovasculaire ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypertensie

A

Het allereerste advies is de levensstijl te veranderen, bvb afvallen en bepaalde voeding vermijden. Sodium heeft grote invloed op de bloeddruk (verhoogt bloeddruk en reactiviteit in stress situaties). Het zit vooral in zout (1 theelepel bevat 2300mg). Ter vergelijking: het lichaam heeft 500 mg per dag nodig.
Ook cafeïne verhoogt bloeddruk en reactiviteit bij stress. Hoe groter de consumptie, hoe groter het risico op hart- en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kanker

A

Voeding met een hoog verzadigd vetgehalte en een laag vezel- en visgehalte worden geassocieerd met kanker, vooral kanker in de dikke darm en prostaat. Er is geen bewijs dat vitamine A en C beschermen tegen kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Interventies om voeding te verbeteren

A

De meest effectieve interventies volgen de theorieën van gezondheidsgerelateerd gedrag: gedrags- en educatieve methoden voor de persoon, training en samenwerking voor het gezin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gewenst en ongewenst gewicht

A

Gewicht wordt vaak in verband met aantrekkelijkheid en gezondheid gezien. Vrouwen maken zich meer zorgen over hun gewicht en zwarten zijn meer tevreden over hun lichaam dan blanken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Body Mass Index (BMI):

A

lichaamsgewicht in kilo’s delen door het kwadraat van de lichaamslengte in meters.
* BMI 25 tot 30: overgewicht. * BMI 30 of hoger: obesitas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Biologische factoren van gewichtscontrole

A

In zeldzame gevallen is storing van endocriene klieren oorzaak van overgewicht. Ook erfelijkheid is een belangrijke factor, er zijn genen die obesitas bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een mogelijke verklaring voor erfelijke factoren in overgewicht is de set-point theorie:

A

iedereen heeft een ‘standaard’ gewicht waarnaar het lichaam streeft, geregeld door de hypothalamus. Bij drastische toename of vermindering van de calorie inname, verandert het gewicht aanvankelijk heel snel, maar daarna steeds langzamer om uiteindelijk een limiet te bereiken. Daarna keert men terug naar het gewone gewicht. Deze theorie verklaart niet waarom sommige mensen wel slagen in blijvend gewichtsverlies.

22
Q

De hypothalamus regelt het niveau van ghreline, leptine en insuline in het bloed:

A

Ghreline: via het bloed naar de hypothalamus gebracht zodra er te weinig energie beschikbaar is of er geen eten in de maag zit.
* Leptine: reguleert hypothalamus circuits die honger en metabolisme stimuleren en beperken.
* Insuline: geproduceerd door de pancreas: zelfde functie als leptine, reguleert glucose in het
bloed, de omzetting van glucose in vet en de opslag van vet in vetweefsel.

23
Q

obsese mensen

A

Obese mensen hebben veel insuline (hyperinsuline) waardoor hongergevoel en voedselconsumptie verhogen. De set-point hangt af van het aantal en formaat vetcellen in het lichaam. De hoeveelheid neemt voornamelijk toe in de jeugd en adolescentie. Het aantal vetcellen kan niet meer afnemen. Een eenmaal vastgesteld set-point is moeilijk te veranderen.

24
Q

Fat-cell hyperplasia:

A

teveel aan vetcellen. Bij gewichtsverlies krimpen de vetcellen en zenden ze signalen uit van voedselontbering, met honger en een daling van het metabolisme tot gevolg.

25
Q

Psychosociale factoren van gewichtscontrole

A

Negatieve emoties leiden tot meer eten, vooral zoet en vet. Chronische negatieve emoties, zoals depressie, verhogen het risico op binge eten en kunnen zo obesitas in de hand werken.

26
Q

Binge eten

A

frequent eten van abnormaal grote hoeveelheden voedsel zonder dat men hongerig is, maar op basis van negatieve gevoelens. Er is geen controle over het gedrag.

27
Q

Sociaal netwerk

A

via modeling beïnvloeden we ons concept van gewenste lichaamsomvang, eten en beweging. Andere keuzes in levensstijl zijn ook risicofactoren: drinken (alcohol bevat calorieën en vermindert de afvoer van vet), inactief zijn (verlaagt calorieverbranding), zittend werken, veel TV kijken (dit kan het metabolisme zelfs onder het basaal niveau brengen).

28
Q

Onderzoek toont aan dat mensen met en zonder overgewicht zichzelf even gezond vinden. Is dit ook zo? Dit hangt van een paar factoren af:

A

Mate van overgewicht: hoe zwaarlijviger, hoe meer kans op hypertensie, hartziekten, diabetes en hoge cholesterol. Hoe hoger de BMI, hoe lager de levensverwachting.
* Fitheid: ook met overgewicht zijn bewegende mensen gezonder dan zittende.
Verdeling van vet over het lichaam: mannen hebben vaak vet in de buik, vrouwen op heupen, dijen en billen. Mensen met een grote buikomtrek hebben vaker ongunstige lipide niveaus en cardiovasculaire reactiviteit bij stress.

29
Q

Preventie van overgewicht begint best in de kindertijd:

A

Zwaarlijvigheid in de kindertijd (vnl 10 tot 13 jaar) zet zich meestal door in volwassenheid. * Excessieve groei van vetcellen voorkomen.

30
Q

Gewichtscontrole bij kinderen moet bestaan uit een combinatie van:

A

Verbeteren van voeding en fysieke activiteit.
* Onderwijs over gezonde voeding en beschikbaarheid in de refter. * Betrokkenheid van schoolbestuur en ouders (familie).

31
Q

Aanbevelingen voor ouders:

A

Fysieke activiteit aanmoedigen en TV beperken.
* Niet belonen met ongezonde voeding.
* Minder voedsel met hoge cholesterol of veel suiker kopen, geen fast-food.
* Fruit of noten als dessert, sporadisch cake.
* Dagelijks gezond ontbijt, laat avond snacks vermeiden.
* BMI regelmatig checken.

32
Q

Diëten en behandelingen om af te vallen

A

De beste manier is een duurzame verandering van levensstijl. Sociale support en een gevoel van self-efficacy zijn hierbij erg belangrijk.

33
Q

Crash dieet:

A

bvb Beverly Hills (enkel fruit) of Atkins (enkel proteïnen): dit werkt niet!

34
Q

Gedragsmethoden

A

zijn gericht op het verkrijgen van controle over het dieet en de omgeving. Lifestyle interventies zijn ontwikkeld om het dieet en beweging van mensen in kaart te brengen. Vaak komen mensen regelmatig, bvb wekelijks, in groep samen. Ze bespreken lijsten van wat ze gegeten hebben en ze krijgen informatie en feedback:

35
Q

Ze bespreken lijsten van wat ze gegeten hebben en ze krijgen informatie en feedback:

A

Advies over voeding en beweging.
* Zelfmonitoring: bijhouden wat je eet, wanneer en met wie.
* Stimuluscontrole technieken, bvb winkelen met een boodschappenlijst.
* Manier van eten veranderen, bvb beter kauwen of bestek neerleggen tussen twee happen.
* Gedragsovereenkomsten: beloningssysteem voor het volhouden van een dieet.
* Familie en vrienden werken in team met degene die moet afvallen.

36
Q

Cognitieve methodes:

A

Motivationeel interviewen: vergroten van commitment en self-efficacy.
* Training in probleemoplossing: strategieën aanleren om om te gaan met alledaagse probleem
situaties, bvb feestjes, stress,..

37
Q

Zelfhulp- en werkplek afvalprogramma’s
Weight watchers:

A

combinatie van gedragstechnieken en sociale steun. Succesvol, maar zelfhulp groepen kennen een hoog verloop, vooral in de eerste 12 weken.
Werkplekprogramma’s zijn geen succesverhaal: hoge uitval, weinig gewichtsverlies, onvoldoende motivatie.

38
Q

Benaderingen onder medisch toezicht
Enkel wanneer dieet en beweging geen resultaat opleverden!

A

Medicatie: bvb Orlistat, vermindert opname van vet.
* Dieet met zeer lage calorie inname, minder dan 800 kcal per dag.
* Maagband: maaginhoud verkleinen voor snellere verzadiging.
* Liposuctie: wegzuigen van vetweefsel, geen methode voor gewichtsverlies! Enkel esthetisch!

39
Q

Relapse na gewichtsverlies

A

Overeten en relapsen gebeurt doorgaans bij voedselcues, negatieve emoties en verveling.

40
Q

Er zijn een aantal effectieve methoden om op gewicht te blijven na het afvallen:

A

Gedragstechnieken om af te vallen en te bewegen, het geleidelijk bereiken van een haalbaar streefgewicht.
* Bij bereiken van het streefgewicht kan men zich best een permanent lager calorisch en vetarm dieet aanmeten.
* Blijvend bewegen, regelmatig wegen.
* Situaties die terugval oproepen ontwijken en goed gedrag belonen.
* Sociale steun zoeken (familie, vrienden, zelfhulpgroep).

41
Q

Anorexia nervosa

A

drastische reductie van voedselinname met ongezond gewichtsverlies, de
BMI zakt onder de 17,5. Het wordt gekenmerkt door een grote angst om dik te worden en een verstoord beeld van het eigen lichaam. Anorexia kan tot de dood leiden door nierfalen, hartstilstand, extreem lage bloeddruk, en hartritmestoornissen.

42
Q

Boulimia nervosa

A

herhaalde episodes van eetbuien, gevolgd door braken, laxeren of andere middelen om gewichtstoename te voorkomen. Patiënten zijn zich bewust van hun abnormale eetpatroon, maar zijn bang de controle over eten te verliezen, ze zijn na een episode vaak depressief en zelfkritisch. De ziekte kan leiden tot ontsteking van het spijsverteringsstelsel en hartproblemen.

43
Q

Behandeling van anorexia en boulimia:

A

vooreerst moet men het gewicht en eetpatroon zo normaal mogelijk te maken. Behandelingen voor anorexia zijn vaak gericht op gezinstherapie en medicatie tegen depressie. Boulimia patiënten hebben baat bij psychotherapie, soms ook medicatie tegen depressie.

44
Q

Psychosociale voordelen van bewegen:

A
  • Vermindering van gevoelens van stress en spanning.
  • Verbetering van werkprestaties en attitude.
  • Verbetering van het zelfbeeld, vooral bij kinderen.
    Dit kan evenwel voortkomen uit een placebo-effect, de verwachting dat beweging zal leiden tot meer succes in sociale situaties, waardoor mensen een hoger zelfbeeld krijgen.
45
Q

Fysieke voordelen van bewegen

A

stijging van de endorfines (morfine-achtige chemische stof) in het lichaam: vermindering van gevoelens van stress en pijn.

46
Q

Voldoende lichamelijke beweging

A

minstens 3 keer per week en in totaal 3 uur per week.

47
Q

De belangrijkste redenen waarom mensen niet sporten zijn:

A

Geen tijd.
* Geen plaats om te sporten.
* Te veel stress.
* Sociale invloeden (aanmoediging, familie en vrienden).

48
Q

Overtuigingen die invloed hebben op het bewegingsgedrag:

A

Men focust meer op de negatieve gevolgen van bewegen ipv de positieve.
* Mensen met een hoge self-efficacy voor hun sportieve vaardigheden houden het langer vol.
* Een waargenomen vatbaarheid voor ziekte kan mensen meer laten bewegen.
* Waargenomen obstakels kunnen ervoor zorgen dat mensen niet sporten.
* Mensen die geloven dat ze goed zijn in sport, gaan ermee door of beginnen er opnieuw mee.

49
Q

Bevorderen van bewegingsgedrag
Methodes om starten met en volhouden van beweging te promoten:

A

Vooraf stilstaan bij het doel, de te verwachten voordelen, eventueel medische keuring.
* Gericht kiezen van de oefeningen.
* Voorwaarden voor oefeningen: tijd, locatie, materiaal, veiligheid,..
* Doelen: gedragscontract, gradueel oplopend en meetbaar.
*Gevolgen: bekrachtiging, bvb in het begin tastbare, daarna zijn plezier en de fysieke
voordelen voldoende beloning.
* Sociale invloed: sporten met partner of in groep. * Record keeping: gewicht en prestaties bijhouden.

50
Q

Veiligheid

A

UV straling leidt tot veroudering van de huid en kan huidkanker veroorzaken, vooral bij lichte huidtypes die snel verbranden.
Interventies blijken het best te werken met positieve boodschappen, bvb dat zonnecrème zorgt voor het behoud van een jonge huid. Ook bvb het tonen van UV foto’s van iemands huid, waarop de schade al zichtbaar is, werkt goed.

51
Q

Andere omgevingsgevaren zijn onder andere:

A

Loodvergiftiging (verf): kan zenuwstelsel en de intelligentie van kinderen aantasten.
* Radon: kan longkanker veroorzaken.
* Asbest: kan longkanker veroorzaken.
* Straling: kortdurende heftige blootstelling of langdurige matige blootstelling kunnen kanker
veroorzaken.