How to use linking words Flashcards
1
Q
Eva was haar vriendje aan het kussen toen haar telefoon rinkelde.
A
Eva was kissing her boyfriend when her phone rang.
2
Q
toen
wanneer
A
when
3
Q
Terwijl Eva haar vriendje aan het kussen was, rinkelde haar telefoon.
A
While Eva was kissing her boyfriend, her phone rang.
4
Q
terwijl
A
while