AK H1 Flashcards

1
Q

Wat is de bevolkingsdichtheid?

A

Het gemiddeld aantal inwoners per km².

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe bereken je de bevolkingsdichtheid?

A

Door het aantal inwoners te delen door de oppervlakte van het gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is dichtbevolkt?

A

Als er veel mensen per km² wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is dunbevolkt?

A

Als er weinig mensen per km² wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rusland heeft 143 miljoen inwoners en nederland 17. Hoe kan het toch zo zijn dat Nederland dichtbevolkt is en Rusland dunbevolkt?

A

Rusland heeft een veel grotere oppervlakte dan Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is bevolkingsspreiding?

A

De verdeling van mensen over een land of gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn natuurlijke factoren?

A

Factoren door de natuur waardoor er veel mensen op één plek gaan wonen.
Bijvoorbeeld door:

  • ligging ten opzichte van water
  • klimaat
  • hoogteverschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn menselijke factoren?

A

Factoren door de mensen waardoor er veel mensen op één plek gaan wonen.
Bijvoorbeeld door:

  • aanwezigheid van werk
  • dreiging van oorlog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn overbevolkte gebieden?

A

Gebieden waar te veel mensen wonen.
Dit zorgt voor:
- verkeersproblemen
- tekort aan werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom hebben rijke landen minder problemen door overbevolking in steden dan arme landen?

A

Door geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is natuurlijke bevolkingsgroei?

A

Verandering van het aantal inwoners in een gebied door geboorte en sterfte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het geboortecijfer?

A

Het aantal levengeborenen per 1000 mensen per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het sterftecijfer?

A

Het aantal sterfgevallen per 1000 mensen per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een geboorteoverschot?

A

Als het aantal geboorten hoger is dan het aantal sterfgevallen. Gevolg = bevolkingsgroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een sterfteoverschot?

A

Als het aantal sterfgevallen hoger is dan het aantal geboorten. Gevolg = bevolkingskrimp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is demografie?

A

Demografie bestudeert cijfermatige aspecten van een bevolking, zoals:

  • bevolkingsomvang
  • bevolkingssamenstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het demografisch transitiemodel?

A

De overgang van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
Het heeft 4 fasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de kenmerken van de 1e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Hoog sterftecijfer door slechte levensomstandigheden
  2. Hoog geboortecijfer omdat kinderen als oudedagsvoorziening wordt gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van de 2e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Sterftecijfer daalt door betere levensomstandigheden
  2. Geboortecijfer blijft hoog
20
Q

Wat zijn de kenmerken van de 3e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Stijgende welvaart (hierdoor lager geboortecijfer)
  2. Betere opleiding ook voor vrouwen
  3. Minder noodzaak van groot gezin.
21
Q

Wat zijn de kenmerken van de 4e & 5e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Stabiele bevolking door lage geboorte en sterfte cijfer in rijke landen
  2. Gezonde levensstijl
  3. vrouwen krijgen minder kinderen door studie en werk
22
Q

Wat is vergrijzing?

A

mensen worden ouder terwijl er minder mensen worden geboren.

dus meer mensen zoals claudia doedens

23
Q

Wat zijn ontwikkelingslanden?

A

Sterftecijfer en geboortecijfer is aan het dalen terwijl het nogsteeds hoog kan zijn.

24
Q

Wat is een bevolkingsdiagram?

A

Een bevolkingsdiagram laat het aantal mensen zien per leeftijdsgroep
aan de linker kant de mannen en aan de rechter kant de vrouwen.

25
Q

Wat zijn de meest voorkomende vormen in een bevolkingsdiagram?

A
  1. piramidemodel
  2. urnmodel
  3. torenmodel
26
Q

Wat zijn de verschillende delen in een bevolkingsdiagram.

A

onderaan heb je de jongeren (0 - 19) de niet productieven

in het midden heb je de productieven (20 - 65)

en bovenaan heb je de niet meer productieven (65+)

27
Q

Wat is demografische druk?

A

De verhouding tussen niet-productieven en productieven

28
Q

Wat is groene druk?

A

Het aantal jonge mensen dat onderhouden moet worden door de werkende mensen.

je kan groene druk zo berekenen:

Aantal personen jonger dan 20 jaar / aantal personen
20 tot 64 jaar oud x 100

29
Q

Wat is grijze druk?

A

het aantal ouderen dat moet worden
onderhouden door de beroepsbevolking.

Je kan grijze druk zo berekenen:

Aantal personen ouder dan 65 / aantal personen 20
tot 64 jaar oud x 100

30
Q

Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 1 & 2

A

Piramide.

31
Q

Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 3

A

Toren.

32
Q

Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 4

A

Urn.

33
Q

Als je verhuist naar een andere woonplaats (land), hoe heet dat dan?

A

Migratie.

34
Q

Wat is het verschil tussen emigratie en immigratie?

A

Emigratie: vertrekken naar een ander land.

Immigratie: een land binnenkomen om je daar te vestigen.

35
Q

Hoe noem je het als er meer mensen in een land komen door migratie?

A

Sociale bevolkingsgroei.

36
Q

Hoe bereken je het migratiesaldo?

A

Je doet de immigratie - de emigratie.

37
Q

Wat is het verschil tussen pushfactoren en pullfactoren?

A

Pushfactoren: redenen om een plaats te verlaten.

Pullfactoren: redenen om naar een plaats toe te gaan.

38
Q

Wat voor push-/pullfactoren zijn er?

A

Er zijn 4 factoren:

  • politieke factoren
  • economische factoren
  • natuurlijke factoren
  • sociale factoren
39
Q

Noem een politieke push- en pullfactor.

A

Pushfactor: gevaar voor politieke of religieuze vervolging.

Pullfactor: veiligheid, democratie.

40
Q

Noem een economische push- en pullfactor.

A

Pushfactor: hoge werkloosheid, lage lonen, armoede.

Pullfactor: hoge werkgelegenheid, hoge lonen, goede sociale voorzieningen.

41
Q

Noem een natuurlijke push- en pullfactor.

A

Pushfactor: gevaar voor natuurrampen, extreem klimaat.

Pullfactor: prettig klimaat, geen natuurrampen.

42
Q

Noem een sociale push- en pullfactor.

A

Pushfactor: geen familie of vrienden meer in het thuisland.

Pullfactor: familie of bekenden die in het land wonen.

43
Q

Wat zijn barriéres?

A

Obstakels bij migratie, zoals:
- afstand
- grenzen en regels

44
Q

Hoe noem je het als er grote groepen mensen in dezelfde richting trekken?

A

Migratiestromen.

45
Q

Wat zijn asielzoekers?

A

Mensen willen graag in een land blijven en vragen daarom asiel aan.

46
Q

In wat kan het asiel omgezet worden?

A

Een verblijfsvergunning.

47
Q

Wat zijn de 4 belangrijkste migratiestromen?

A

West-Europa, Noord-Amerika, Midden-Oosten en Rusland.