B1: Neurologie motorisch Flashcards

1
Q

Bij een centraal zenuwstelsel probleem kun je het volgende zeggen over:

tonus (1)
reflexen (2)
Babinski (3)
Sensibiliteitstoornis (4)
Vaardigheidstoornis (5)

A

1= hoog
2= verhoogd
3= Ja
4= nee
5= ja

  • bij cerebellaire ataxie heb je echter een hypotonie? en is wel centraal?
  • babinski is bij voetzool aanraken dat de grote teen omhoog gaat. Normaal gaat deze omlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij een perifeer zenuwstelsel probleem kun je het volgende zeggen over:

tonus (1)
reflexen (2)
Babinski (3)
Sensibiliteitstoornis (4)
Vaardigheidstoornis (5)

A

1= laag
2= verlaagd
3= Nee, plantair flexie
4= ja
5= nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Binnen het lokaliseren van stoornissen kun je gebruk maken van patroonherkenning. Geef bij de volgende patronen aan waar het bij hoort:

  • Contralateraal (1)
  • Hoofd ene kant, lichaam andere kant (2)
  • Ruggenmerg (3)
  • Deel van een ledemaat (4)
  • Klein stukje (5)
  • Distale extremiteiten (6)
  • Proximaal (7)
A

1= grote hersenen
2= hersenstam
3= onder de laesie
4= plexus
5= wortel/zenuw
6= polyneuropathie
7= spier/neuromusculaire overgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een hypo- of hyperkinetisch syndroom past bij problematiek van (1; zenuwstelsel).
Spasticiteit past bij problematiek van (2; zenuwstelsel)
Ataxie past bij problematiek van (3; zenuwstelsel)

A

1= basale ganglia
2= witte stof
3= cerebellum

  • ataxie is een aandoening die leidt tot problemen in uitvoeren van gecoordineerde bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Symptomen boven de boord en onder de boord betekenen:

A

Boven de boord: symptomen die wijzen op etiologie van de grote hersenen
Onder de boord: in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij cerebellaire ataxie horen de volgende stoornissen:

  • (1) Hyper/hypotonie
  • (2) Smal/Breed looppatroon
  • (3) Rust/intentietremor
  • (4) veritcale/horizontale nystagmus
A

1= Hypo
2= Breed basisch
3= Intentietremor
4= horizontaal

  • Ataxie is een probleem in het uitvoeren van gecoordineerde bewegingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een bekende oorzaak van cerebellaire ataxie is (1). Dit is een genetische aandoening die recessief overerft. Naast de ataxie komen diabates en cardiomyopathie en (2) voor

A

1= ziekte van Friedrich
2= Polyneurpathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij piramidebaan syndroom horen de volgende stoornissen:

  • (1) parese rechter/linker arm en been
  • (2) hypo/hypertonie been
  • (3) looppatroon
  • (4) hakken/tenenloop
  • (5) voetzool plantair/babynski
A

1= links
2= hyper
3= circumductie (in een rondje been neerzetten)
4= tenenloop
5= babynski

  • Ook vleugelen arm
  • Ook hand in een vuist
  • Ook clonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op jonge leeftijd kan het piramidebaansyndroom voorafgaand zijn aan een aanval met dit type hoofdpijn (1)

A

1= migraine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer beide piramidebanen zijn aangedaan spreken we over bipyramidiaal syndroom. Hierbij passen de volgende klachten:

(1) breed/smalgangspoor
(2) exo/endorotatie voeten
(3) Abductie/adductie bovenbenen

A

1= smal
2= endo
3= adductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij een piramidebaan laesie ontstaat spasticiteit als gevolg van een (1; verlaagde/verhoogde) tonus. Dit is te herkennen aan dit fenomeen (2).

Bij een laesie ter hoogte van de thorax is dit opvallend (3)

A

1= verhoogde
2= knipmesfenomeen
3= armreflexen normaal, beenreflexen verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De motorische functies van de basale ganglia zijn de volgende (4)

A

1= plannen beweging
2= start/stop beweging
3= faciliteren automatismen
4= stabiliseren motoreprobleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stoornissen in de basale ganglia zijn verantwoordelijk voor dit type bewegingsstoornissen (1). Deze bestaat uit deze twee suptypes (2)

A

1= extrapiramidiale bewegingsstoornissen
2= hypo/hyperkinetisch bewegingspatroon

  • hypokinetisch is parkinson/parkinsonisme?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onregelmatige snelle niet doelgerichte bewegingen die er sierlijk uit zien, in combinatie met een breed gangspoor heet (1). Dit komt vaak voor bij (2; aandoening)

A

1= chorea
2= ziekte van Huntington

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een (1; tremor) erft autosomaal dominant over in het LINGO-gen met wisselden penetrantie. Deze is meestal (2; bi/uni) lateraal en treedt op bij (3; rust/actie). Alcohol doet de klacht afnemen.

A

1= essentiele
2= bi
3= actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De stoornis waarbij een deel van het lichaam in afwijkende stand blijft hangen, of het lichaamsdeel bewogen wordt door zowel de agonist als de antagonist tegelijk aan te spannen heet (1). In de nek heet dit (2), in de oogleden heet dit (3)

A

1= dystonie
2= cervicale dystonie
3= blefarospasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Primaire dystonie ontstaat door een stoornis in (1; hersengebied). Deze begint vaak in (2; lichaamsdeel) en breidt zich vervolgens uit. Dit is meestal genetisch bepaald, de (3; lichaamsdelen) blijven meestal juist gespaard.

A

1= basale ganglia
2= been
3= nek en gelaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Chorea, waarbij sierlijke bewegingen worden gemaakt en ook balansproblemen en hypotonie te zien is, is meestal het gevolg van (1; ziekte). Een hemichorea verwijst echter vaak naar een structurele laesie in de (2; ipsi/contra) laterale (3; hersenstructuur).

A

1= ziekte van Huntington
2= contra
3= basale ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij de ziekte van Huntington erft de ziekte autosomaal dominant over, per generatie valt op dat de klachten steeds op jongere leeftijd ontstaan, dit heet (1). De kenmerken van de ziekte zijn dementi, psychiatrie en (2). In de hersenen is er atrofie van (3; hersengebieden)

A

1= anticipatie
2= chorea en persoonlijkheidsveraring
3= putamen en caudatus

  • putamen en caudate zijn striatum in basale ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij Huntington zie je een (1; breed/smal) gangspoor. Aanvankelijk staat de chorea centraal, maar maakt na verloop van tijd plaats voor incontinentie, vermagering en (2; klacht). De behandeling richt zich op symptoom bestrijding, namelijk (3).

A

1= breed
2= aspiratiepneumonie
3= dopaminereceptor blokkers (???), SSRI, anxiolytica

  • dopamine heropname remmers denk ik gewoon?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Je spreekt pas van Tourette syndorom bij de volgende kenmerken:

A
  • Voor 18e begonnen
  • Motorische én vocale tics
  • langer dan een jaar meerdere tics die komen en gaan
  • dwang stoornissne ook sterk geassocieerd met tics
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De gedragstherapie die bij tics gegeven kan worden is (2)

A

1= Exposure/response prevention (tics leren tegenhouden)
2= Habit reversal therapy (tegenbewegingen maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De medicamenteuze therapie bij tic stoornissen is (2)

A
  • Clonidine (anti-hertensivum?)
  • Antipsychotica
  • Deep brain stimulation schijnt ook te werken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verschillen tics van myoclonieen?

A

Tics zijn vaker in het gezicht, terwijl myoclonieen vaker in het lichaam zijn.

Bij tics is er drang om uit te voeren en opluchting erna. Bij myoclonieen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bij de ziekte van parkinson is er een verlies aan dopaminerge neuronen in (1; hersengebied), die projecteert naar de basale ganglia. De typische kenmerken zijn (2)

A

1= substantia nigra
2= Bradykinesie, rusttremor, rigiditeit

  • er is dus een tekort aan dopamine in de basale ganglia
  • Parkinson valt onder hypokinetisch rigide symptomen
  • bradykinesie is als beweging langzaam uitdooft naarmate deze wordt uitgevoerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Over het algemeen zijn parkinsonismen (1; milder/heftiger) dan de ziekte van Parkinson. De typisch onderscheidende kenmerken die in een parkinsonisme aanwezig zijn, zijn (2)

A

1= heftiger, slechtere prognose

(2)
balansstoornissen in eerste jaren van ziekte
cognitieve stoornissen eerste jaren van ziekte
tekenen autonome dysfunctie
zeer snelle progressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

REM sleep like behaviour disorder is geassocieerd met de volgende aandoening (1)

A

1= Ziekte van Parkinson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Er zijn een aantal symptomen die meer op een atypisch parkinsonisme wijzen dan op de ziekte van Parkinson:

(1) Verticale blikparese
(2) Myoclonieen
(3) Ataxie
(4) Gestoorde balans

A

1= PSP
2= MSA
3= MSA
4= PSP

  • gestoorde balans niet bij MSA?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het verschil tussen MSA-C en MSA-P?

A

MSA-C heeft een debuut met cerebellaire ataxie
MSA-P heeft een debuut met parkinsonsime

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De kenmerken van vasculair parkinsonisme zijn (3)

A

1= Vallen
2= Freezing
3= loop en balansstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoeveel van elke wervel hebben we?

Cervicaal
Thoracaal
Lumbaal
Sacraal

A

Cervicaal 7
Thoracaal 12
Lumbaal 5
Sacraal 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De borstspieren worden geinnerveerd door deze zenuwen (1)
De buikspieren worden geinnerveerd door deze zenuwen (2)

A

1= T4 tm T9
2= T9 t/m T12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Zijn deze delen van het ruggenmerg sensorisch of motorisch?

Dorsale wortel (1)
Ventrale wortel (2)
Ramus dorsalis (3)
Ramus Ventralis (4)

A

1= sensorisch
2= motorisch
3= sensorisch en motorisch
4= sensorisch en motorisch

  • https://loonylabs.org/2020/02/24/ramus/
34
Q

Gnostische informatie wordt verwerkt in (1; deel ruggenmerg). Vitale informatie wordt verwerkt in (2; deel ruggenmerg).

A

1= achterstrengen
2= tractus spinothalamicus

  • gnostisch is vibratie, fijne tast, motoriek
  • ataxie-achtige klachten kunnen ook horen bij achterstrengen
  • vitaal is pijn, temperatuur
35
Q

Wat is de volgorde van de hersenvliezen van buiten naar binnen?

A

Dura mater (hard)
Arachnoid mater
Pia Mater (zacht)

36
Q

Cerebrospinale vloeistof wordt geproduceerd in (1). Het gaat vervolgens de ventrikels in, en komt dan in (2; durale ruimte). Het eindigt in voor de drainage in het veneuze systeem in (3; vene)

A

1= plexus choroideus
2= sub arachnoidale ruimte
3= vena sagitallis

37
Q

Welke nervi hebben de kern

boven de hersenstam (1)?
In de mesencephalon (2)?
In de pons (3)?
In de medulla oblongata (4)?

A

1= I en II
2= III en IV
3= V tm VIII
4= IX tm XII

  • Mesencephalon is midbrain en zit tussen rest hersenstam en hersenen, in het midden dus
  • medulla oblongata is dat lange ding (obLONGata)
38
Q

Wat zijn de 12 hersenzenuwen?

A

I = Olfactorius
II = Opticus
III = Oculomotorius
IV = Trochlearis
V = Trigeminus
VI = Abducens
VII = Facialis
VIII = Vestibulocochlearis
IX = Glassopharyngeus
X = Vagus
XI = Accesorius
XII = Hypoglossus

  • Op Ons Oude Tuin Terras At Frits Verse Groente Van Albert Heijn
  • Some Say Marry Money But My Brother Says Big Breasts Matter Most
39
Q

Het oppervalkkige veneuze systeem van de hersenen draineert de cortex en de witte stof. Wat zijn de drie belangrijkste venen?

A

Sinus sagitalis superior
Sinus sagitalis inferior
Sinus Transversus

  • weg gedraineeert via vena jugularis
  • https://www.kinderneurologie.eu/onderwijsplein/bloedvoorziening.php
40
Q

Het diepte veneuze systeem van de hersenen draineert de basale kernen, de paraventriculaire witte stof en oogkassen. De twee belangrijkste venen zijn:

A

Sinus rectus
Sinus cavernosus

*Weg gedraineert via sinus transversus -> vena jugularis

41
Q

Het voorste deel van het ruggenmerg wordt van bloed voorzien via (1)

Het achterste deel van het ruggenmerg wordt van bloed voorzien via (2)

A

1= a. spinalis anterior
2= a. spinalis posterior

42
Q

De frontaalkwab en de parietaalkwab worden van elkaar gescheiden door (1)

De scheiding van de temporaal kwab van de frontaal en parietaal kwabben heet (2)

A

1= sulcus centralis
2= sulcus lateralis

43
Q

Naast persoonlijkheid en executieve functies wordt in de frontaalkwab ook de motoriek geregeld, namelijk in dit deel (1)

Net achter de sulcus centralis in de parietaalkwab bevindt zich (2), wat de somatosensore cortex is.

A

1= Gyrus Precentralis (primaire motore cortex)
2= Gyrus Postcentralis (deel gebied Wernicke)

44
Q

Fasciculaties als klacht horen bij (1; zenuwstelsel) en onderdeel ervan (2)

A

1= perifeer zenustelsel
2= motore voorhoorncel

  • voorhoorncel is alleen motorische symptomen
  • waar in de voorhoorn maakt ook verschil voor de aansturing
45
Q

Dagfluctuaties van klachten passen bij deze lokalisatie van de het zenuwstesel (1)

A

1= neuromusculaire overgang

  • door vermoeidheid wordt het erger bij deze vertstoring
46
Q

Het perifeer zenuwstelsel bestaat uit deze modaliteiten (5)

A

1= Voorhoorn
2= Wortel
3= Zenuw
4= Spier
5= neuromusculaire overgang

47
Q

Motorische én Sensorische problemen kunnen in deze delen van het perifere zenuwstelsel zitten (1)

Alleen motorische problemen kunnen stammen uit deze delen van het perifere zenustelsel (2)

A

1= Wortel of Zenuw
2= Spier, NM overgang of voorhoorn

  • geen van de delen in het perifere zenuwstelsel is alleen sensorisch
48
Q

Bij motore voorhoorncel aandoeningen (perifeer) horen de volgende klachten wél of niet:

Fasciculaties (1)
Spierzwakte (2)
Sensorische klachten (3)
Verhoogde refexen (4)
Spieratrofie (5)

A

1= Ja, kenmerkend voor voorhoorn
2= Ja
3= Nee, voorhoorn is alleen motorisch
4= Nee, perifeer is verlaagde reflexen
5= ja

49
Q

ALS (Amyotrofische laterale sclerose) is een ziekte van (1; centraal/perifeer/beide) zenustelsel. De aangedane delen zijn (2). De klachten beginnen met (3), de reflexen zijn (4)

A

1= beide
2= piramidebaan, motore voorhoorncel en later frontaalcortex
3= atrofie in de handspieren
4= verhoogd

  • reflexen zijn verhoogd, maar er is HYPOtonie
  • later ook hypertonie, omdat de piramidebaan aangetast raakt
  • aanvankelijk alleen motore voorhoorn
50
Q

De symptomen van ALS (Amyotrofisch Laterale Sclerose) zijn (1; motorisch/sensorisch/beide). Een typische bijkomende klacht is (2). De debuutleeftijd is tussen 40 en 60 jaar.

A

1= motorisch alleen
2= ondervoeding, fasciculaties (conistent met voorhoorn)

  • HYPOtonie, parese, dysartrie,
  • later raakt piramidebaan aangetast en is er HYPERtonie
51
Q

De diagnostiek van ALS wordt verricht met (1). De remming van progressie van ALS wordt gedaan met (2)

A

1= EMG, fasciculaties te zien
2= Riluzol

  • rilusol is een glutamaatantagonist
  • te veel glutamaat bij ALS?
  • Amyotrofisch Laterale Sclerose
  • Typische ziekte van de motore voorhoorncel
52
Q

Spinale Spier Atrofie (SMA) is een aandoening van (1; deel zenuwstelsel) dat voornamelijk bij kinderen voor komt. Een typische klacht hierbij is (2). Dit berust op een mutatie van (3) gen.

A

1= motore voorhoorncel
2= tongfasciculaties
3= SMN gen

  • behandeling is gen therapie zodat meer SMN eiwit wordt aangemaakt
  • verder typische motore voorhoorncel klachten
  • erft recessief over?
53
Q

Het Post Polio syndroom kan een defect geven van deze twee delen van het zenuwstelsel (1). Hoe kun je tussen beide differentieren? (2)

A

1= motore voorhoorncel of zenuw
2= zenuw is zowel sensorisch als motorisch, motore voorhoorncel is enkel motorisch

54
Q

Bij Polyneuropathie kan sprake zijn van axonale of demyeliniserende polyneuropathie.

Bij axonaal overheersen (1; sensibele/motorische) stoornissen.
Bij demyeliniserende overheersen (2; sensibele/motorische) stoornissen

A

1= sensibele
2= motorische

  • axonaal komt vaker voor
55
Q

Typische klachten bij polyneurpathie zijn (3)

A

1= klapvoet
2= hypotonie
3= hanentred (??)

  • perifeer dus hyptonie meer passend
  • Guillan Barre is bekendste acute vorm, vitamine deficientie passend bij meer sluipende vorm
56
Q

Een EMG kan differentieren tussen een axonale en demyeliniserende polyneuropathie, namelijk op deze manier:

A

(Axonaal)
normale responstijd
lagere amplitude

(Demyeliniserend)
trage responstijd
amplitude normaal maar breder?

  • trage responstijd logisch bij demyeliniserend
57
Q

Normaliter werkt een neuromusculaire overgang als volgt:

Elektrisch signaal komt bij overgang aan. Door het actiepotentiaal stroomt (1; ion) het axon in. Blaasjes storten hun inhoud met (2; neurotransmitter) de synapsspleet in. Het postsynaptisch (3; ion) kanaal gaat open wat leidt tot depolarisatie.

A

1= calcium
2= acetylcholine
3= natrium

  • acetylcholine wordt afgebroken en choline gaat terug de cel in
58
Q

Typische klachten bij een defect van een neuromusculaire overgang zijn (2)

A

1= progressieve afname klachten tijdens inspanning
2= fluctuaties

  • normale reflexen en GEEN atrofie
59
Q

Een verzamelnaam voor aandoeningen met een abnormale vermoeibaarheid van de spier door een stoornis in transmissie is (1). De meeste oorzaken zijn (2) van aard.

A

1= Myasthenie
2= auto-immuun

  • zoals myasthena gravis?
  • neuromasculaire overgang?
60
Q

(1) is het dysfunctioneren van de spier die het bovenste ooglid omhoog trekt, waardoor deze gaat hangen. Er moet hierbij gedacht worden aan uitval van één van deze twee zenuwen (2).

A

1= ptosis
2= nervus oculomotorius (nIII) & sympathische zenuw

  • bij de sympathische zenuw komt het syndroom van Horner voor (typisch bij cluster hoofdpijn)
  • nervus sympathicus gewoon?
61
Q

(1) is een auto-immuun ziekte waarbij er antilichamen tegen de postsynaptische acetylcholine receptor worden geproduceerd. De symptomen hierbij zijn (2).

A

1= Myasthena Gravis
2= Spierzwakte na inspanning, dubbelzien, ptosis, spierzwakte extremiteiten, slikstoornis

  • neuromusculaire overgang ziekte
  • ptosis dat verbetert door ijsblokjes
62
Q

Bij Myasthena Gravis is belangrijk dat dit orgaan wordt afgebeeld op een CT (1). 50% van de patienten vertoont hyperplasie hiervan en 15% zelfs een (2)

A

1= Thymus
2= Thymoom

  • de thymus bevat myeloide cellen die de acetylcholinereceptor tot expressie brengen.
  • Bij een thymoom wordt een thymectomie gedaan. Dit kan helpen maar myasthena verdwijnt geloof ik niet.
63
Q

De gangbare behandeling van Myasthena Gravis is (1). Dit geeft wel bijwerkingen als diaree en buikkramp. Bij onvoldoende effect wordt dit medicament gegeven (2), bij een crisissituatie (3)

A

1= acetylcholinesterase remmers (pyridostygmine)
2= immuunsupressie (prednison)
3= immuunglobuline en plasmaferese

64
Q

Bij (1; ziekte) zijn er auto antistoffen tegen calcium voltage kanalen gericht. Deze begint met (2; klacht) en breidt zich uit in cranio-caudale richting. Opvallend is dat de helft van de patient dit heeft (3)

A

1= Lambert Eaton Myastheen Syndroom (LEMS)
2= zwakte in bovenbenen
3= kleincellig bronchus carcinoom

65
Q

Myasthena Gravis verschilt van LEMS in deze klacht:

A

Myasthena Gravis heeft geen autonome symptomen, LEMS wel.

66
Q

Skeletspieren zijn deze typen spieren (1). Je hebt drie types, namelijk (2)

A

1= Dwarsgestreepte spieren

(2)
I = duur
IIa = tussenvorm
IIb = Sprint

67
Q

Een myopathie zit altijd in (1; deel perifeer zenuwstelsel). Dit wordt gekenmerkt door (2; hyper/hypo) pathie en deze soort loop (3)

A

1= spier
2= hypo
3= waggelgang

68
Q

Er is een verschil tussen reguliere myopathie en metabole myopathie. Bij welk van de twee verwacht je inspanningsgerelateerde problemen?

A

Metabole myopathie

  • er is ook verworven myopathie. Deze kan zelfs verbeteren door behandeling
  • de aangboren myopathieen zijn meer stabiel
69
Q

Een waarde in het bloed dat spieratrofie suggereert is (1). Een reden daarvoor kan zijn ontsteking van de spieren, oftewel (2). Dit wordt veelal behandeld met (3)

A

1= creatinine kinase (vooral bij waarde >1000)
2= myositis
3= corticosteroiden

70
Q

Een vertraagde relaxatie van de spier heet (1). Een ziekte waarbij dit aan de hand is, maar waarbij ook andere lichamelijke systemen zijn aangedaan heet (2). De congentiale vorm kenmerkt zich door (3)

A

1= myotonie
2= myotone dystrofie type I
3= hypotonine en spierzwakte rond de mondspieren

  • ook opvallend: spier kan niet meer ontspannen na aangespannen te zijn
71
Q

Een aangeboren aandoening met progressieve zwakte van de ledematen, als gevolg van een tekort aan dystrofine, heet (1). Het hart is ook bij het ziekteproces betrokken, maar (2; spieren) blijven tot heel lang nog werkzaam.

A

1= ziekte van Duchenne
2= oog en slikspieren

  • vaak met mentale retardatie, ontwikkelingstoornis, cardiomyopathie en waggelgang
72
Q

Bij diagnostiek van ziekte van Duchenne zie je in bloedonderzoek (1). Op een echo (2) en bij genetisch onderzoek (3)

A

1= CK sterk verhoogd
2= afwijkende spierdensiteit
3= Mutatie DND gen

  • Duchenne was congentiale spierzwakte met mentale retardatie
  • Duchenne erft X-gebonden over
73
Q

De ziekte die qua presentatie en CK waarde heel erg lijkt op Duchenne is (1).

A

Ziekte van Becker

  • Ander gen?
74
Q

Een aandoening van de neuromusculaire overgang kan worden bevestigd met deze techniek (1). Bij myasthena gravis is dit hierop te zien (2)

A

1= EMG
2= vertraagde amplitude

  • myasthena gravis is de meest voorkomende aandoening van de neuromusculaire overgang.
  • Lambert Eaton Myastheen Syndroom (LEMS) is een alternatief
  • Verlaagde amplitude zegt iets over axonale schade
75
Q

Bij spierafwijkingen kun je evt een echo of een MRI doen.

Op een echo zien aangedane spieren er (1; wit/zwart) uit
Het voordeel van een MRI boven een echo is (2)

A

1= wit
2= dieper gelegen spier kan beter in beeld worden gebracht

76
Q

Welke diagnostiek voer je uit bij een mononeuropathie? (1)
Welke diagnostiek voer je uit bij een radiculair syndroom? (2)

A

1= ECHO, EMG
2= MRI

  • bij radiculair syndroom zou er een hernia kunnen zijn? Daarom MRI?
77
Q

Het EMG onderzoek bestaat uit deze twee onderdelen:

A
  • Geleidingsonderzoek
  • Naaldonderzoek

*bij naaldonderzoek wordt de spier in rust en in activatie gemeten

78
Q

Hoe kun je dysartrie van afasie van broca onderscheiden?

A

Dysartrie is echt alleen een productieproblem. Bij afasie van Borca zullen patienten ook moeite hebben om de woorden te vinden, en grammaticaal correct te zijn

79
Q

Wanneer de nervus facialis gestoord is zul je de volgende klachten zien (1)

Wanneer de nervus trigeminus gestoord is zul je de volgende klachten zien (2)

A

1= hangende mondhoek, oog kan niet sluiten
2= bovenlip verdoofd

  • facialis alleen motorisch, vaak bij mastoid operatie risico
80
Q

Na een auto-ongeluk merkt patient dat eten niet meer lekker smaakt. Welke hersenzenuw is dit? (1)

A

1= olfactorius

  • niet hypoglossus blijkbaar gezien deze motorisch is
  • dan blijft alleen olfactorius over als logisch
81
Q
A