begrippen 2 Flashcards
baanflexibiliteit
Het veranderen van arbeidsmarktsegment en/of van arbeidsfunctie in organisaties.
babbage-principe
Stelling dat gesplitste arbeid (binnen de arbeidsverdeling) leidt tot een efficiënter en effectiever productieproces c.q. output en bijgevolg zou leiden tot een optimalere beheersing / disciplinering van de werknemers, wiens arbeidsvermogen dan maximaal wordt benut. De auteur was Charles Babbage.
bedaux-stelsel
Boven het basisloon verdiende de werknemer een prestatiebeloning als men een bepaalde normtijd behaalde bij het uitvoeren van een toegewezen taak. Wie sneller werkte, kreeg een premie en wie langzamer werkte een boete. Het stelsel werd georganiseerd met een vaste loonenveloppe, zodat meer verdienen voor de snellere arbeiders automatisch betekende dat de tragere arbeiders minder verdienden. Deze beloningsgrondslag was typerend voor Taylor, die een hoge arbeidsproductiviteit nastreefde (‘scientific management’). De auteur was Charles Bedaux.
bedrijf
Een geïnstitutionaliseerd kader (organisatie) voor het verrichten van arbeid, gekenmerkt door contractuele relaties tussen medewerkers / werkgever en de bron van legitiem gezag, een soms ver doorgevoerde arbeids(ver)deling en een ideologie die deze werkwijze uitdrukkelijk rechtvaardigt. Een organisatie binnen de kapitalistische productiewijze is gericht op maximale winst voor de aandeelhouders / eigenaar(s). Daartoe wordt een doelgericht verband opgezet en vertaald naar (arbeids)processen en een structuur binnen de welke (arbeids)gedrag ‘voorspelbaar’ is.
bedrijfsbezetting
Een sociale actievorm door de werknemers om de organisatie binnen een bedrijf ‘over te nemen’ van het management, teneinde eisen of verlangens van werknemers ingewilligd te krijgen, vaak in het bijzonder met betrekking tot het behoud van werkgelegenheid.
beginsel van het minste belang
De deelnemer die het minst te verliezen heeft bij het afbreken van een ruilrelatie, heeft de bovenhand in die (sociale) relatie. Machtsverhoudingen, een belangrijk aandachtspunt in de (arbeids)sociologie, kunnen zo worden verklaard vanuit een utilitaristisch denkschema.
behavioristische opvatting
Een stroming in de psychologie waarbij gedrag als een reactie wordt getypeerd op de omgeving, volgens de principes van het geconditioneerd leren. Belonen of straffen lokt een bepaald gedrag uit (operante conditionering).
belangenbehartiging
Het streven van een werkgevers- of werknemers(vak)vereniging om de maatschappelijke positie van hun leden te handhaven en zo mogelijk te verbeteren (emancipatie).
beloning
Tegenprestatie(s) van de werkgever voor de geleverde arbeidsprestatie, meestal in geld uitgedrukt; men onderscheidt allerlei vormen, van vast functieloon tot een resultaatafhankelijk loon (prestatieloon), naast bijvoorbeeld een extra legale pensioenverzekering of een hospitalisatieverzekering. Daarnaast zijn er andere ‘waarderende’ (ruil)aspecten zoals leermogelijkheden of loopbaankansen.
beroep
(professie) Een geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd kader rond een bepaald deel van de maatschappelijke arbeidsdeling, dat een specifieke aantal mensen (mits erkende toegang) beschouwt als het domein dat ‘hen’ toebehoort als deskundige. Bijvoorbeeld artsen, advocaten, architecten. Een beroep biedt de beoefenaar een identiteit en een sociale status gedurende potentieel de hele levensloop. Sommige beroepsgroepen hebben een eigen beroepsdeontologie en een eigen rechtsspraak (bijvoorbeeld de ‘orde’ van de artsen).
beroepsseggregatie
Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in een relatief klein aantal beroepen en ondervertegenwoordigd in veel andere, net als mannen (horizontale segregatie). ‘Gender’ is hier vaak de sturende variabele.
beroepssocialisatie
Het proces waarbij aan het individu de kennis, vaardigheden en normen en waarden (attitude) worden bijgebracht die hij of zij in het beroepsleven zal moeten nakomen.
beroepsvormingsproces (professionalisering)
De totstandkoming van (erkende) beroepen door maatschappelijke processen zoals differentiatie, institutionalisering en legitimering.
Beveridgiaans model
Een type welvaartsstaat (ideaaltype) waarbij de sociale voorzieningen - los van de markt en de persoonlijke tewerkstellingssituatie – georganiseerd worden om aan de sociale noden van de bevolking te voorzien. De voorzieningen hebben een universeel karakter. Het stelsel wordt niet gefinancierd vanuit sociale bijdragen op loon, maar eerder vanuit algemene middelen (belastingen). Inkomenstransfers en andere tegemoetkomingen zijn dan ook niet gerelateerd aan de hoogte van het gederfde inkomen, maar zijn meestal forfaitair. Dat model is kenmerkend voor de Scandinavische landen.
Bismarckiaans model
Een type welvaartsstaat (ideaaltype) dat de sociale rechten baseert op de vorige gerealiseerde arbeidsinkomens en arbeidsprestaties. Op het loon worden sociale bijdragen betaald. Het betalen van sociale bijdragen geeft recht op welvaartsstaatvoorzieningen. De hoogte van de tegemoetkomingen is dan ook vaak verbonden aan het vorige loon (met een plafond).