begrippen Flashcards
de 4 A’s
Conceptuele kijk binnen de arbeidssociologie om een arbeidsplaats te bestuderen: arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en (individuele) arbeidsverhoudingen
actieve welvaartstaat
Een samenleving/economie die door een activerend arbeidsmarktbeleid de participatiegraad van de werkende (en werkzoekende) beroepsbevolking - door diverse beleidsinterventies - aan de arbeidsmarkt te verhogen (werkzaamheidgraad), teneinde enerzijds de welvaart te kunnen blijven produceren, anderzijds voldoende inkomen te realiseren voor zij die niet (meer) participeren aan de arbeidsmarkt (sociale zekerheid).
activerend arbeidsmarktbeleid
Beleid dat via allerlei (beleids)interventies, zowel werklozen sneller aan de slag wil krijgen, dan oudere werknemers langer aan het werk wil houden. Voorbeelden van Interventies zijn: het bevorderen talent/competentieontwikkeling, het versneld communiceren van vacatures, het inkorten werkloosheidsduur (met de vraag wel effect dit heeft), het verlagen werkloosheidsuitkering in de tijd etc. Flexicurity (Denemarken) is een model voor activerend arbeidsmarktbeleid, dat de inkomenszekerheid relatief combineert.
afhankelijke variabele
het te verklaren fenomeen of variabelen.
aggregatieniveau
De mate van abstrahering van een analyseniveau (micro, meso, macro)
Agility
Binnen het geavanceerd kapitalisme is de wereldwijde competitiviteit een dominant strategisch aandachtspunt voor veel organisaties. Dit vertaalt zich vandaag in een wendbare / flexibele organisatie. ‘Business agility’ is een resultante van de combinatie van: (1) sensitiviteit voor de veranderende omgeving; (2) het snel kunnen operationaliseren van een werkbaar productie/dienstverleningsconcept; (3) de verandering implementeren. Dit zal zich meer en meer vertalen in een wendbare (arbeids)organisatie.
allocatiefunctie
(proces arbeidsmarkt) De wijze waarop de beschikbare arbeidskrachten over de beschikbare banen verdeeld worden. En bijgevolg al dan niet een baan en een loon verwerven (naast status …).
arbeid
Omvat alle (sociale) activiteiten die de omgeving / kennis transformeren (het produceren van goederen of diensten) en een nut opleveren voor diegene die de arbeid verricht, voor zijn of haar naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel. Arbeid wordt vaak verengd tot betaalde arbeid.
arbeid(er)strijd
De strijd die werkende mensen voeren om greep op hun eigen arbeidssituatie te verkrijgen of te behouden (als vakman bv.) binnen het perspectief van de kapitalistische productiewijze, waar ‘winst’ de rationale is.
arbeidsaanbod
De voor werkgelegenheid beschikbare mensen.
arbeidsbestel
Een bepaalde sociaaleconomische orde, waarin allerlei vormen van arbeid als middel van bestaan worden erkend en gehonoreerd. Binnen arbeidssociologie ligt de ‘focus’ op het samenspel tussen drie arena’s van arbeid: de arbeidsorganisatie, de arbeidsmarkt en het (eventuele) systeem van arbeidsverhoudingen.
arbeidscultuur
Het geheel van waarden, normen en opvattingen die mensen ten aanzien van hun arbeid percipiëren en /of beleven, dewelke (ook) hun arbeidsinzet stuurt.
arbeidsverdeling
De coördinatie van arbeidskrachten en arbeidsmiddelen in een bureaucratisch model van arbeidsorganisatie. Centrale aandachtspunten zijn taakverdeling, controle, efficiëntie en productiviteit. Daarbij worden gehele taakpakketten van geschoolde beroepen opgesplitst in zo efficiënt en productief mogelijke deeltaken en verbindt ze met een bepaalde coördinatie en organisatiewijze. In het Engels is dit ‘technical’ of ‘fragmented division of labour’. (Sociale) arbeidsdeling wordt in alle menselijke samenlevingen in mindere of meerdere mate aangetroffen, (technische) arbeidsverdeling niet.
arbeidsdeling
De verscheidenheid van arbeidsverrichtingen die voortvloeien uit de menselijke hoedanigheid in termen van ‘specialisatie’. De beroepenstructuur van een samenleving als de uitkristallisatie naar diverse (interdependente) beroepen is het resultaat. In het Engels is dit ‘social division of labour’. (Sociale) arbeidsdeling wordt in alle menselijke samenlevingen in mindere of meerdere mate aangetroffen, (technische) arbeidsverdeling niet.
arbeidsethos
Het geheel van waarden en normen met betrekking tot de betekenis van arbeid in het leven van mensen en in de samenleving als geheel.
arbeidsinhoud
De diverse (soorten) taken die de medewerker moet uitvoeren binnen de functie. Kenmerken kunnen zijn de ttaalstructuur, de regelstructuur, de samenwerkingsstructuur, de competentievereisten, de leermogelijkheden …
arbeidskracht
Het vermogen om te werken, of het potentieel van een bepaalde persoon om arbeid te verrichten als resultaat van zijn of haar fysieke en cognitieve mogelijkheden. Arbeidskracht is een soort belofte op arbeid.
arbeidsmarkt
De denkbeeldige ruimte waar werkgevers en werknemers zich ten aanzien van elkaar als aanbieders van arbeidsplaatsen (de vraagzijde) en aanbieders van arbeidskracht (de aanbodzijde) bevinden.
arbeidsmarktregime
De institutionele arrangementen die het functioneren van een arbeidsmarkt (mede) bepalen. Kenmerken kunnen bijvoorbeeld zijn: de ontslagreglementering (makkelijk of moeilijk), werkloosheidsarrangementen (tijdsduur, generositeit uitkering, voorwaardelijkheid, nadruk op activering). Het kan getypeerd als een continuüm met als uitersten enerzijds rigide, anderzijds flexibel.