begrippenlijst N-Z Flashcards

1
Q

woordspeling

A

woordcombinatie waarmee bewust een komisch of retorisch effect mee wordt nagestreefd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

strofe

A

tekstdeel van een gedicht tussen 2 witregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

straatpoëzie

A

poëzie in open ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opmaak

A

de lay-out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

titel

A

de zin bovenaan de tekst of het gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vergelijking

A

vorm van beeldspraak die expliciet de overeenkomst tussen het onderwerp en iets anders noemt, vaak met woorden zoals: als, zoals,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vers/versregel

A

regel in een gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

regelafbreking

A

de dichter bepaald om over te gaan naar een andere regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

readymade

A

dichters, kunstenaars,… gebruiken bestaande teksten of objecten en stellen ze voor als kunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

poëtica

A

geheel van opvattingen over wat literatuur mag en moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rijm

A

twee woorden die in de beklemtoonde lettergrepen een klankgelijkheid hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

prescriptief

A

voorschrijvend, uitgeschreven wat er gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normatief

A

geeft aan hoe het hoort; vanuit de regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sociaal (bepaald)

A

gemeenschappelijke poëtica beïnvloedt door hun social klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

objectief

A

geen mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

subjectief

A

mening hebben over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tekstgericht

A

gericht op 1 tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

tekstintern

A

binnenin de tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tekstextern

A

tekst in relatie tot de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

structuralisme

A

benaderingswijze dat ervan uitgaat dat niet-direct waarneembare of onbewuste structuren ten grondslag liggen aan alle sociale verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

primaire tekst

A

de literaire tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

secundaire tekst

A

verwijzen naar/maken synthese van een literair of wetenschappelijk werk, de primaire tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

non-fictie

A

betrouwbaar & geloofwaardig, komt overeen met de waarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

synchroon

A

op een bepaald moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

stromingen

A

verhalen met dezelfde kenmerken in een bepaalde tijdsperiode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

receptie

A

het onthaal van het literaire werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

thriller

A

spannend verhaal waar de nadruk ligt op actie & gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

novelle

A

prozaverhaal van beperkte omvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

thema

A

waar het verhaal over gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

openingszin

A

eerste zin van een roman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

narratologie

A

tekstbenadering die het vertellen van haar verhaal als studieobject kiest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

structuur

A

hoe een tekst is opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

paragraaf

A

groter tekstblok van bij elkaar horende alinea’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

perspectief

A

het gezichtspunt waaruit een verhaal geschreven is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

personaal perspectief

A

lezer neemt gebeurtenissen waar door ogen van een personage; ‘hij/zij’ nemen deel aan de gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

personage

A

iemand die ‘meedoet’ in het verhaal, enkel op papier (= tekstuele constructie), met bepaalde karaktertrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

sprekende naam

A

naam als typering van een personage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

round character

A

personage waarvan we de achtergrond kennen, complex uitgewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

stijlfiguur

A

verzamelnaam elementen die een tekst een bepaalde sfeer, toon, verbeelding of complexiteit kunnen geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

protagonist

A

hoofdpersonage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

verkoopcijfers

A

omzet, hoeveel boeken er verkocht worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

vertaling

A

omzetten van geschreven/gesproken woorden naar een andere taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

recensie

A

kritisch commentaar op een werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

paratekst

A

alles wat naast de ‘eigenlijke’ tekst wordt aangeboden, bv: de flaptekst, auteursportret,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

flaptekst

A

kort inhoud van een boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

auteursportret

A

info over de auteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

omslag

A

kartonnen of papier omhulsel van een boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

omslagbeeld

A

foto op de omslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

voorwoord

A

persoonlijk stuk tekst waarin de lezer de schrijver leert kennen en waar de waardering voor degene die geholpen hebben getoond wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

nawoord

A

auteur vertelt over het schrijfproces & bedankt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

verantwoording

A

uitleggen/verklaren waarom er iets gedaan werd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

uitgever

A

iemand die de boeken laat drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

titelpagina

A

bladzijde in een boek waarop de titel, auteur, uitgever,… vermeld staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

roman

A

samenhangend prozaverhaal over handelingen en persoonlijkheidsontwikkelingen van 1 of meer personages (meestal in relatie met hun milieu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

novelle

A

prozaverhaal van beperkte omvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

vormvast

A

verander niet van vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

sonnet

A

14-regelig metrisch gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

vrouwelijk rijm

A

voorlaatste lettergreep is beklemtoond & rijmend, gevolgd door een onbeklemtoonde lettergreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

octaaf

A

2 kwatrijnen (strofe van 4 regels & 2 rijmklanken; AABB, ABAB, ABBA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

sextet

A

strofe van 6 regels (= 2 terzinen; strofe van 3 regels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

terzine, terzet

A

strofe van 3 regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

volta

A

een wending, het verhaal keert om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

rijmschema

A

schematische voorstelling van de rijmklanken; AABB, ABAB, ABBA

64
Q

rijmklanken

A

woorden met klanken die op elkaar lijken

65
Q

omarmend rijm

A

ABBA, rijmverzen worden omhelst

66
Q

personificatie

A

niet-menselijke zaken krijgen menselijke eigenschappen toegeschreven, bv: “de wind fluistert”

67
Q

rederijker

A

auteurs van Nederlandstalige literatuur worden met deze term aangeduid in stedelijke context; ze organiseerden regelmatig literaire wedstrijden

68
Q

woordritme/klemtoonstructuur

A

duidt in meerlettergrepige woorden de klemtoon of klemtonen aan

69
Q

trochee/trocheïsch

A

stijgen & dalen van de snelheid van de versvoet, bv: PER-zik

70
Q

rime riche

A

woorden zijn helemaal gelijk, bv: rijk & rijk

71
Q

willing suspension of disbelief

A

bereidheid van een lezer of toeschouwer om bij een fictief verhaal zijn scepticisme tijdelijk opzij te zetten

72
Q

vertelinstantie

A

degene die het verhaal vertelt; verteller heeft geen menselijke trekken, geen persoonlijke eigenschappen & niet aanwijsbaar of zichtbaar in het verhaal

73
Q

personale verteller/vertelinstantie

A

verteller ≠ alwetend; staat in de hij/zij vorm

74
Q

proloog

A

inleiding dat deel uitmaakt van het verhaal

75
Q

vrije indirecte rede

A

indirecte rede zonder onderschikkend voegwoord dat/of

76
Q

tekstinterferentie

A

de verteller of een personage is aan het woord

77
Q

stream of consciousness

A

verhaaltechniek met bedoeling een veelvoud aan indrukken weer te geven, dringen spontaan op aan het bewustzijn v/e individu. Stroom van gedachten, herinneringen,… = kenmerkend voor het mentale proces v/d mens & schrijvers moeten ermee hun personages van buitenuit trachten te beschrijven

78
Q

slam poetry/poetry slam

A

poëzievoordracht

79
Q

stand-upcomedy

A

humoristische monoloog voor theater

80
Q

witregel

A

lege regel in een gedicht of tekst, kan betekenis (bv. de stilte) hebben of helemaal geen betekenis hebben

81
Q

parallellisme

A

stijlfiguur waarbij 2 (of meer) zinswendingen naar inhoud of vorm +- gelijk zijn, bv. spreken is zilver, zwijgen is goud; of herhaling van grammaticale structuur, bv. hoofdzinnen die beginnen met ‘ik’ + werkwoord

82
Q

vertellend ik

A

ik-verteller die in het heden van het verhaal verteld wat hij in het verleden heeft beleefd & ervaren

83
Q

symbolen

A

is een metafoor waarvan de betekenis afhankelijk is van kennis van de cultuur

84
Q

polyfonie

A

meerstemmigheid

85
Q

vergelekene

A

Helene dat vergeleken wordt

86
Q

revitalisering

A

spreekwoord wordt tot leven gebracht

87
Q

sujet

A

de gebeurtenissen zoals ze zich aandienen in het verhaal, hoe de auteur ze verteld

88
Q

ontstaanscontext

A

omgeving waarin een literair werk geproduceerd wordt

89
Q

referentiekader

A

kennis waarvan de auteur veronderstelt dat die bekend is bij de geïntendeerde lezer

90
Q

reële lezer

A

de echte/werkelijke lezer, degene dat het effectief leest

91
Q

referentie

A

verwijzing

92
Q

pauze

A

verhaal/gedicht staat even stil

93
Q

versnelling

A

passage waarin de gebeurtenissen beknopter verteld worden dan in omringende passages, creëert ritme in de vertelling

94
Q

scene

A

verteltijd & vertelde tijd vallen samen

95
Q

vertraging

A

een vertraagde vertelling, gebeurtenis dat in het echt snel voorbij is, duurt in het verhaal langer. Zorgt voor ritme & spanning

96
Q

verteltijd

A

tijd die is verlopen om het verhaal te vertellen; de leestijd

97
Q

vertelde tijd

A

de tijd die verstrijkt in het verhaal

98
Q

singulatief vertellen

A

elke gebeurtenis wordt 1 keer verteld

99
Q

repetitief vertellen

A

gebeurtenis wordt meerdere keren verteld

100
Q

synesthesie

A

combinatie van waarneming via verschillende zintuigen, bv. schreeuwende kleuren

101
Q

overdrachtelijk taalgebruik

A

elementen van het beeld worden overgedragen op het vergelekene, leidt tot extra betekenisproductie

102
Q

pars pro toto

A

stijlfiguur waarbij de auteur een gedeelte van een object noemt wanneer hij het hele object bedoelt

103
Q

totum pro parte

A

je noemt het geheel in plaats van een deel

104
Q

neologisme

A

nieuw woord/uitdrukking

105
Q

ode

A

langer, lyrisch gedicht met complexe metrum & opbouw, gebaseerd op klassieke voorbeelden. Op verheven toon bezingt het een serieus onderwerp

106
Q

open einde

A

einde waar nog vragen bestaan, niet alles is beantwoord, verhaal lijkt niet af

107
Q

verhalend

A

niet beeldend, niet evocatief, wel vertellend

108
Q

tegenstelling

A

zaken die in contrast staan met elkaar, 2 of meer dingen worden nadrukkelijk tegenover elkaar gezet, contrast zet je aan het denken of stuurt je mening bij

109
Q

toestand

A

omstandigheden waarin iemand/iets zich bevindt

110
Q

uitbeelding

A

voorstelling geven van iets/iemand

111
Q

spoken word

A

poëzie dat wordt voorgedragen

112
Q

postuur

A

houding v/d auteur

113
Q

tijdschrift

A

blad om te lezen dat regelmatig verschijnt (met artikelen & advertenties)

114
Q

publieke figuur

A

personen die een politieke of maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen; bekende personen

115
Q

poète maudit

A

verdoemde dichter: dichter in de marginaliteit die burgerlijke maatschappij principieel afwijst

116
Q

ritme

A

een specifieke herhaling door middel van accenten, die een zeker patroon of regelmaat tonen

117
Q

specifieke intertekstualiteit

A

er wordt naar een specifieke tekst verwezen & niet naar een genre OF uit een specifieke bron

118
Q

representatie

A

vertegenwoordiging

119
Q

sensitivity reader

A

staat auteur, vertaler en/of uitgever bij om de fouten te voorkomen, proeflezer die het boek nakijkt bij gevoelige onderwerpen

120
Q

stereotype

A

cliché

121
Q

onderrepresentatie

A

te weinig representatie van iets/iemand

122
Q

postkolonialisme

A

een nieuwe kijk dat probeert los te komen van het koloniale verleden

123
Q

oriëntalisme

A

kritische benaming voor het 19de eeuwse exotisme = een romantische weergave van de oosterse cultuur als mysterieus, sensueel & primitieve tegenhanger van het rationele, beschaafde westen

124
Q

redactie

A

een persoon of een groep mensen die de inhoud van een blad samenstellen

125
Q

verhaal

A

de weergave van zinvol gerelateerde gebeurtenissen (hoe kort of lang ook)

126
Q

verhaallijn

A

elke logische reeks in een verhaal, volgt vaak een perspectief & dat zijn vaak de hoofdlijnen. Soms meerdere lijnen

127
Q

spanningsboog

A

‘de weg van vraag naar antwoord’. Het geheel of de samenhang van verschillende factoren in een gebeurtenis of een verhaal, waar de toeschouwers aandacht & gespannen blijven

128
Q

symbolisch (ruimte/tijd)

A

een ruimte kan symbool staan voor de gevoelens van het personage of voor de situatie waarin het personage zich bevindt; tijdsverwijzing die bijdraagt aan betekenisproductie

129
Q

ruimte

A

plaats waar het verhaal zich afspeelt

130
Q

setting

A

ruimte + tijd

131
Q

vertelsituatie

A

combinatie van perspectief & verteller

132
Q

verteller

A

degene die het verhaal vertelt, er kunnen er meerder e zijn

133
Q

onbetrouwbaar (verteller/vertelinstantie)

A

niet alles wordt verteld of het wordt gewoon niet verteld

134
Q

overlevering

A

verhalen die doorheen vele generaties worden doorgegeven

135
Q

receptiegeschiedenis

A

hoe het eerst ontvangen is & hoe het na verloop van tijd ontvangen werd

136
Q

tragedie

A

= treurspel, is een toneelstuk met een intrige die een ernstige handeling betreft

137
Q

translatio studii

A

= voor geschriften, studies waarvan alle kennis overgebracht moest worden, wel vanuit hun perspectief; wat zij belangrijk vonden

138
Q

oraal/orale literatuur

A

teksten die ontstaan zijn & doorgegeven worden door voordracht & zonder gebruikmaking van het schrift

139
Q

vierde wand

A

voorkant van het toneel in de theaterwereld. 1ste 3 wanden zijn de zijkanten & de achterkant en de 4de wand is een denkbeeldige wand tussen het publiek en het podium

140
Q

polysysteemtheorie

A

literatuur = een complex geheel van systemen, deze beïnvloeden elkaar & staan in steeds nieuwe, wisselende relaties i.f.v.d. dominante waardeschalen & modellen in gegeven omstandigheden

141
Q

toneel

A

genre waarin tekst tot leven wordt gebracht door acteurs

142
Q

raamvertelling

A

bepaald verhaal vormt de omlijsting van andere verhalen

143
Q

oosters kwatrijn

A

gedicht met 4 versregels met rijmschema AABA

144
Q

pseudoniem

A

alias, schuilnaam

145
Q

refrein

A

gedicht met meerdere strofen, een complex rijmschema & elke strofe eindigt met een stokregel (= conclusie, onderwerp)

146
Q

stokregel

A

steeds terugkerende laatste regel van een refrein; het thema wordt steeds herhaald op het einde van elke strofe

147
Q

rondeel

A

gedicht met 8 versregels en rijmschema ABaAabAB (hoofdletters zijn identieke zinnen)

148
Q

weesrijm

A

vers waarbij het laatste woord met geen enkel andere vers rijmt

149
Q

paradox

A

uitspraak waarvan de onderdelen op het 1ste zicht met elkaar in tegenspraak zijn. Iemand zegt/schrijft iets wat niet lijkt te kloppen. Als er wordt over nagedacht lijkt het wel te kloppen

150
Q

opdrachtgever

A

persoon dat een bepaalde opdracht verstrekt aan een andere persoon

151
Q

prestige (literair)

A

gezag, aanzien, succes

152
Q

reisverhaal

A

realistisch gepresenteerd reisverslag, waarvan algemeen een zekere literaire waarde wordt toegekend

153
Q

schrikkelrijm

A

woorden rijmen maar klemtoonstructuur komt niet overeen

154
Q

synthese van literair/wetenschappelijk werk

A

verhandeling over een literair werk, een biografie van een schrijver of dichter

155
Q

verbindingswoord

A

zoals, als

156
Q

trigger warning

A

waarschuwing op mogelijke schokerende dingen

157
Q

uitgave

A

reeks van uitgegeven literaire werken