Chapter 12 Hoofdstuk 12 Flashcards
1
Q
denken (aan)
A
to think (about)
2
Q
de e-mail
A
the e-mail
3
Q
sturen (naar)
A
to send (to)
4
Q
sturen (aan)
A
to send (to)
5
Q
de vogel
A
the bird
6
Q
hopen (op)
A
to hope (for)
7
Q
het resultaat
A
the result
8
Q
verlangen (naar)
A
to long (for)
9
Q
genieten (van)
A
to enjoy
10
Q
ontzettend
A
very much
11
Q
bang zijn (voor)
A
to be afraid (of)
12
Q
verliefd zijn (op)
A
to be in love (with)
13
Q
het onweer
A
the thunderstorm
14
Q
hetzelfde
A
the same
15
Q
blij zijn (met)
A
to be happy (with)
16
Q
eng
A
scary
17
Q
het schilderij
A
the painting
18
Q
het glas
A
the glass
19
Q
twijfelen (over)
A
to doubt (about)
20
Q
smaken (naar)
A
to taste (like)
21
Q
zorgen (voor)
A
to take care (of)
22
Q
spreken (tegen)
A
to speak (to)
23
Q
spelen (tegen)
A
to play (against)
24
Q
het elftal
A
the football team
25
Q
luisteren (naar)
A
to listen to
26
Q
schrikken (van)
A
to be startled by
27
Q
de plek
A
the place
28
Q
de brug
A
the bridge
