College 14 (inleiding psychologie B) Flashcards

1
Q

neuropsychologie

A

psychologie die zich bezighoudt met de functies van de hersenen en de relatie daarvan met gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neuron

A

Hersencel met een celkern en kunnen communiceren met elkaar. Komen in contact door de synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

frontaalkwab

A

Voorkant hersenen: controlecentrum van de hersenen. Hierdoor kun je plannen, redeneren, problemen oplossen en reguleren van emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pariëtaal kwab

A

Achterkant van de frontale kwabben: gevoelsinformatie bij elkaar gebracht. Sensorische info: pijn, gevoel, temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

temporaalkwab

A

Zijkant van de oren: hier zit de hippocampus en amygdala. Hier wordt zintuigelijke informatie georganiseerd en ingedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Occipitaalkwab

A

Achterste gedeelte hersenschors: visuele informatie verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

twee aannamen van neuropsychologie

A
  • complexe cognitieve subtaken omvatten verschillende subtaken die je los van elkaar kunt toetsen en bestuderen
  • verschillende psychologische processen worden aangestuurd door verschillende hersengebiedenn of netwerken van gebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

complexe cognitieve taken

A

geheugen, nemen beslissingen, intelligent gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

subtaken

A

aandacht, verwerken info zintuigen, taal hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

experimentele neuropsychologie

A

Fundamenteel onderzoek naar hoe de hersenen complex gedrag en gedachten mogelijk maken.
Doel: meer kennis over hoe de hersenen werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

klinische neuropsychologie

A

onderzoek naar problemen die mensen ervaren op basis van bestaande kennis over hersenfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Franz Gall

A
  • bestudeerde anatomie
  • grondlegger frenologie: “hersenen groeien door ze te trainen”
  • implicaties van hem waren dat opvoeding en onderwijs belangrijker werden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Paul Broca

A
  • behandelde een man die een hersenbloeding had gehad. Kon taal begrijpen, maar niet spreken
  • vond gat in de linkerkwab -> dit gebied dus bepalend voor taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

modules

A

het brein omvat verschillende modules die gespecialiseerd zijn in verwerking van verschillende typen informatie en samenhangen met verschillende gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

netwerk

A

hersenfuncties zijn het resultaat van de combinatie van de activiteit van verschillende modules
netwerk bestaat dus uit modules, als de connectie naar de module van praten niet meer intact is kan diegene nog alles qua denken en communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lesie analyse

A

psychologische functies worden gelinkt aan hersengebieden door gedrag van patiënten met schade aan de hersenen te vergelijken met patiënten zonder schade of met schade in andere hersengebieden

17
Q

dissociatie van functies

A

deelvaardigheden van psychologische functies doen beroep op verschillende gebieden
bijv taalvaardigheid: spreken (Broca) en begrijpen (Wernicke)

18
Q

Transcraniële magnetische stimulaties

A

magneet die op specifieke plek in het brein tijdelijk de communicatie tussen neuronen kan verstoren, waardoor je het gebied an verstoren

19
Q

herseninfarct of TIA

A

blokkade in een bloedvat waardoor bloedstroming stopt in gedeelte hersenen en daardoor deel van het brein afsterft

20
Q

hersenbloeding

A

bloedvat lekt en loopt leeg, waardoor neuronen verzuipen en niet normaal kunnen functioneren

20
Q

hersentrauma

A

Hersenen drijven in het schedel. Als er plots grote kracht op het hoofd komt, kan er schade aan het hele brein optreden

21
Q

neurodegeneratieve aandoening

A

ziekten van de hersenen die tot gevolg hebben dat neuronen en de bijbehorende cognitieve functies langzaam verloren gaan

22
Q

ziekte van Alzheimer

A

hersenaandoening waarbij men vergeet en veranderd

23
Q

ziekte van Parkinson

A

neuronen verdwijnen diep in het brein waardoor geen dopamine meer wordt
geproduceerd
dopamine is neurotransmitter die belangrijk is voor bewegen, positieve gevoelens

24
Q

Fronto-temporale dementie

A

hele simpele dagelijkse dingen lukken niet meer, zoals aankleden

25
Q

neuropsychologische stoornis

A

gevolg van herseninfarct/hersenbloeding, hersentrauma of neurodegeneratieve aandoening

26
Q

amnesie

A

geheugenproblemen

27
Q

retrograde amnesie

A

geen herinneringen meer van voor een bepaald moment

28
Q

anterograde amnesie

A

geen herinneringen meer na een bepaald moment

29
Q

delirium

A

heel laag of juist heel hoog bewustzijn

30
Q

anosognosie

A

geen bewustzijn van eigen ziekte of problemen (zien geen probleem dus willen niet beter worden)

31
Q

visuele agnosie

A

zien wel dingen maar kunnen er geen betekenis aan geven (modules functioneren niet meer)

32
Q

prosapognosie

A

moeite met het herkennen van gezichten, zelfs jezelf in de spiegel

33
Q

syndroom van Capgras

A

denken dat je partner acteur is en elkaar daardoor niet vertrouwen