College 2 - cognitieve ontwikkeling Flashcards
Embodied cognition’
een samenwerking tussen lichaam en brein.
Bijvoorbeeld: pincode vergeten maar vingers weten het patroon nog.
Fake it till you make it
Carney, Cuddy en Yap (2010) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen poses en gevoel. wat was de conclusie uit dit onderzoek?
Dit waren krachtige versus onzekere poses. Mensen in krachtigere poses maakten meer testosteron aan, minder stresshormoon en hun gevoel van macht was sterker.
Cognitie versus intelligentie
Cognitie heeft betrekking op cognitieve processen in het algemeen.
Intelligentie is een soort waardeoordeel van cognitie.
uitgangspunten Piaget
Piaget vond dat kinderen hun omgeving op een actieve manier exploreren en zo hun eigen realiteit construeren. Doordat kinderen telkens in aanraking komen met stimuli om zich heen, construeren ze hun eigen realiteit. Kinderen vormen schema’s (cognitieve structuren). Een schema is een set van acties, herinneringen en strategieën om de omgeving te begrijpen en voorspellen.
hoe verloopt de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
Adaptatie: aanpassen van schema’s aan de omgeving.
1. Assimilatie: nieuwe kennis integreren in bestaande cognitieve structuren, waarbij de bestaande cognitieve structuren worden gebruikt om nieuwe kennis te interpreteren.
Dit is een stabiele fase (equilibrium) omdat de cognitieve structuren al vaststaan.
2. Accommodatie: het aanpassen van oude of bestaande cognitieve structuren aan de omgeving, en dus nieuwe kennis.
Dit is een onstabiele fase (disequilibrium), omdat de cognitieve structuren worden veranderd.
wat is volgens Piaget de reden voor cognitieve ontwikkeling?
Volgens Piaget is de motor achter de ontwikkeling van schema’s interne motivatie, die vanaf de geboorte aanstaat. Het begrijpen van nieuwe dingen kan een bevredigend gevoel van competentie geven.
Piaget maakt onderscheid tussen vier fasen van ontwikkeling.
hoe definieert hij een fase?
wat zijn drie kenmerken van een fase?
wat zijn de vier fasen + leeftijden?
Een fase definieert hij als een periode waarin de ontwikkeling kwalitatief gezien gelijk blijft. De fasen zijn invariant en universeel en verlopen in een vaste volgorde.
1. De sensomotorische fase (0-2)
2. De pre-operationele fase (2-7)
3. De concreet-operationele fase (7-11)
4. De formeel-operationele fase (vanaf 11)
Object- en persoonspermanentie:
het besef dat iets of iemand blijft bestaan als het uit het zicht verdwenen is. Persoonspermanentie ontwikkelt zich sneller dan objectpermanentie; dit heeft te maken met de gehechtheidsrelatie. Verlatingsangst kan pas voorkomen als ze persoonspermanentie hebben.
Possible versus impossible events (Baillargeon test)
Dit is een bekende onderzoeksmethode om de cognitie van jonge kinderen te kunnen meten. De kinderen voor dit onderzoek waren tussen de drieënhalf en vier maanden. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen langer kijken naar de impossible event waaruit geconcludeerd kan worden dat ze verrast zijn dat dit kan gebeuren. Het feit dat ze verrast zijn, wijst volgens de onderzoekers op enige objectpermanentie.
kritiek op Piaget (5)
- Individualisme
Piaget vindt dat gelijkheden de ontwikkeling van een kind optimaal sturen
Empiristen vinden dat ontwikkelingsongelijkheden beter sturen en dat de sociale context zeer belangrijk is. - Spontaneisme
Piaget ziet de ontwikkeling als een spontane constructie, iets dat vanzelf gaat, waarbij een kwalitatieve sprong niet te sturen is.
Volgens empiristen tonen trainingsstudies aan dat leerwinst wel mogelijk is - Holisme
Volgens Piaget gebeurt de ontwikkeling op alle gebieden tegelijk
Volgens empiristen is ontwikkeling heterogeen en object- en persoonspermanentie zouden niet tegelijk ontwikkelen. - Mentale representaties
Volgens Piaget ontwikkelen mentale representaties zich pas vanaf stadium zes in de premotorische fase.
Empiristen vragen zich af of dit zich niet al vanaf de geboorte ontwikkeld. Zij vinden dat jongere kinderen al een besef van objectpermanentie tonen. - Ontwikkelingsverloop
Piaget denkt dat dit verloopt volgens zijn fasen en dat de ontwikkeling binnen zo’n fase kwalitatief gelijk blijft.
Empiristen vinden dat deze ontwikkeling meer afhangt van welke analyse gebruikt wordt: op macroniveau lijken wel sprongen te bestaan, maar op microniveau lijkt de ontwikkeling vaak continu te verlopen.