College 2 - uitgebreid fases Piaget Flashcards

1
Q

sensomotorische fase kenmerk

A

cognitieve acties op gedragsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

zes substadia van sensomotorische fase (alleen leeftijden)

A
  1. 0-1 maand
  2. 1-4 maand
  3. 4-8 maand
  4. 8-12 maand
  5. 12-18 maand
  6. 18-24 maand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

inhoud van eerste 4 substadia sensomotorische fase

A
  1. (0-1 maand)
     Ongecoördineerde reflexhandelingen
  2. (1-4 maanden)
     Primaire circulaire reacties: het heeft niet per se een intentie, maar blijven herhalen en gericht op ontdekken eigen lijf.
  3. (4-8 maanden)
     Secundaire circulaire reacties: gericht op een effect, niet per se intentioneel maar een soort gewoontevorming.
     Coördinatie kijk- en grijpschema: niet meer per ongeluk iets vastpakken maar kijken en gerichter grijpen
     Semi-intentionaliteit
  4. (8-12 maanden)
     Intentioneel gedrag door combinatie van bekende middel-doel schema’s (middel gebruiken om een doel te bereiken, iets opzijschuiven om iets te pakken, iets laten vallen om iets anders te pakken)
     Beginnende objectpermanentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inhoud laatste twee substadia sensomotorische fase

A
  1. (12-18 maanden)
     Tertiaire circulaire reacties: kind is doelbewust om verschillende effecten uit te proberen, gedrag herhalen, met een hamer overal op slaan. Dingen doen om te kijken wat er gebeurd.
     Gebruik van tools bijvoorbeeld met een stok iets naar zich toe halen, touwtrekken
     A-not-B taak, kind maakt deze error niet meer
  2. (18-24 maanden)
     Gevestigde objectpermanentie: echt besef dat iets kan bestaan zonder dat ik het zie of hoor
     Eerste symbolische representaties (iets staat voor iets anders, doen alsof iets iets anders is) taal is een symbolische representatie. Kind snapt dat woorden verwijzen naar objecten.
     Symbolisch spel (pretend play)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de begrippen die horen bij sensomotorische fase

A

object-persoonspermanentie
circulaire reacties (3)
A-not-B task/error
symbolische representaties
pretend play
Possible versus impossible events (Baillargeon test)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In het zesde substadium gaat de cognitie kwalitatief naar een ander niveau. Waar kinderen in de fasen hiervoor stap-voor-stap dachten en in chronologische volgorde, kunnen kinderen in deze fase ook (3)

A
  1. simultaan en niet-chronologisch denken.
  2. zijn ze meer gericht op het opdoen van kennis in vergelijking met de eerdere gerichtheid op praktische resultaten.
  3. zijn kinderen in staat om abstract te denken en zich sociaal op te stellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

pre operantionele fase belangrijkste kenmerk

A

cognitieve acties op symbolisch niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

begrippen die horen bij pre-operationele fase

A

Belangrijke begrippen:
* Egocentrisme/egocentrische spraak: denken of spreken vanuit het eigen perspectief
* Animistisch denken: magisch denken, leven toeschrijven aan dingen die niet levend zijn of het denken dat men ergens invloed op heeft terwijl men dat niet heeft.
* Moeite met mentale operaties
moeite met het centreren: het kunnen focussen op één aspect van een taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

twee taken Piaget die horen bij pre-operationele fase en bijbehorend begrip

A

tree mountain task (egocentrism)
conservatietaak (mentale operaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

concreet operationeel fase belangrijkste kenmerk

A

cognitieve acties met behulp van mentale operaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijkste begrippen concreet operationele fase

A
  • Conservatie-taak
  • Horizontale décalage: ongelijkheid in het verinnerlijken van een concept – een kind kan het wel, maar nog niet niet op alle vlakken.
  • Classificeren: d.m.v. de class inclusion problem test, een kind kan dit goed beantwoorden.
  • Transitieve relaties: : ‘henk is groter dan kees, kees is groter dan sophie, is henk groter/kleiner dan sophie?
    Wanneer dit abstract wordt niet, alleen als het in de werkelijkheid ook kan
    Dus niet: mier is groter dan de olifant etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formeel operationele fase belangrijkste kenmerk

A

cognitieve acties op hypothetisch en abstract niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

belangrijkste begrippen formeel operationele fase

A

Belangrijkste begrippen:
* Hypothetisch-deductief rederneren: hypothesen opstellen en toetsen
* Wetenschappelijk denken
* Logisch rederneren
* Abstract denken: hier wel mier is groter dan olifant rijtje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly