College 9 - De pedagogische relatie Flashcards

1
Q

Het pedagogisch moment

A

Het ogenblik in een pedagogische situatie of relatie, waarop direct een pedagogische actie nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De kinderwereld

A

Kinderen ervaren het leven als een mogelijkheid: alles kan gebeuren. Ze kopiëren gebaren, manier van reageren en doen, tijdsbesteding van ouders enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom staan we altijd in een ethische verhouding tot jonge mensen?

A

Je bent altijd een voorbeeld, positief of negatief. Het feit dát je aanwezig bent en dát je interacteert met kinderen, brengt je in een voorbeeld positie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het doel van een pedagogische handeling

A

De handeling zelf, geen product of resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil tussen pedagogiek en didactiek

A

Pedagogiek heeft geen doel buiten zichzelf, didactiek heeft wel vooropgezette doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dilthey (1888)

A

Een pedagogische wetenschap kan enkel het startpunt vinden door de relatie tussen een leraar of opvoeder en kind te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nohl- Kenmerken pedagogische relatie als intens ervaren band

A
  1. Persoonlijke relatie: ontstaat door kwaliteit die spontaan opkomt tussen volwassene en het kind.
  2. Intentionele relatie: intentie van opvoeder wordt bepaald door dubbele gerichtigheid = geven om het kind zoals het is en geven om het kind vanuit perspectief wat het kan worden.
  3. Gerichte relatie: opvoeder moet de huidige situatie en ervaringen van kind kunnen interpreteren en begrijpen en ook aanvoelen aanvoelen wanneer kind stap kan zetten voor deelname aan cultuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eisen pedagogiek in onderwijs

A
  • symmetrische relatie van respect tussen jong en oud
  • asymmetrische in de rationele verantwoordelijkheid van leraar voor leerling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor wordt de pedagogische relatie tussen ouder en kind gekarakteriseerd?(2)

A
  • hechtingsgevoelens
  • vooruitdenkende gedrag van een ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Basale paradoxen (Schleiermacher) (2)

A
  1. Het spanningsveld tussen individuele vs sociale/universele doelen van pedagogisch handelen.
  2. De tweeslachtigheid van het positieve en het negatieve, het Goede en het Kwade, in het opvoedingsproces van het bemoedigen, stimuleren, intomen en disciplineren van een kind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Taken pedagogiek (Schleiermacher) (2)

A
  1. Kind bijstaan in unieke, individuele wordingsproces.
  2. Stel het wordingsproces ten dienste van grotere, universele waardes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten voogdij (Litt) (2)

A
  1. Voogdij voorkomend uit verlangen om op kinderen te passen en ze te beschermen, terwijl je waakt over het leven en de kwaliteit van de cultuur.
  2. Voogdij voorkomend uit verlangen om het kind vrij te laten in het worden van een uniek en eigen persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoofdsoorten paradoxen (Hintjes) (3)

A
  1. De paradox van de subjectieve vs objectieve cultuurwereld.
  2. De paradox van vrijheid vs controle
  3. De paradox tussen het bestaande en het ideale.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cirkel van ‘praktijk-theorie-praktijk’ (Nohl)

A

Het handelen in de praktijk leidt tot reflectie, waardoor je weer klaar bent voor de praktijk enzovoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly