Deel 1 - Zijn en Schijn Flashcards
Leg uit welke 2 vormen van nabootsing Plato in de Sofist onderscheidt en bij welke vorm van nabootsing het werk van de sofist thuishoort.
Idee bed -> echt bed (nabootsing) -> schilderijbed (nabootsing)
Sofist: schilderijbed (simulacrum=schijnbeeld) -> ver weg van de waarheid (niet-zijnde) (je kunt niet eens slapen in dat bed (doel gemist)
Waarom betoogt Nietzsche dat het dualisme van Plato eigenlijk een nihilisme is?
Als je alle betekenis in de ideeen wereld legt (of in het hiernamaals zoals bij de cristendom) dan blijft er niets meer over voor dit leven wat de enige echte is. -> nihilisme
Waarom stelt Nietzsche dat het oergeloof van elk denken te vinden is in de overtuiging dat we met ons kennen de ware werkelijkheid kunnen raken? En welke alternatief vermogen van de mens geeft hij de voorkeur boven dit filosofische kennen?
Het oergeloof is de aanname dat de werkelijkheid redelijk is en dat we het kunnen kennen. Het wordt gemotiveerd door de wil tot waarheid dat evolutionair is ontstaan.
Alternanief: vermogen tot waarnemen. Affecten. Verschillende perspectieven -> voelsprieten.
Beschrijf hoe voor Plato de dichter en de filosoof zich tot elkaar verhouden. Beschrijf hoe voor Nietzsche de kunstenaar en de filosoof tot elkaar verhouden. In welke zin keert Nietzsche hier het Platonisme om?
Bij plato is komt de filosoof het dichts bij waarheid omdat hij met zijn rede streeft naar de ideeën, de dichter is bezig met de simulacrum en is dus het verst verwijdert van de waarheid.
Bij Nietzsche verliest juist de filosoof de werkelijkheid uit het oog door te streven naar begrippen (samengesteld uit de algemene delen (essentie) waardoor veel info verloren gaat). Oorzaak en gevolg worden omgedraait (alle verschillende blaadjes OORZAAK, opperblaadje met alle gemene kenmerken = begrip die we later hebben gevormd GEVOLG)
Hoe analyseer Nietzsche de drang naar waarheid?
- ) vergetelheid -> gebruik gangbare metaforen (vergeet verschillen)
- ) niet willen worden misleid
- ) disiplenering