DM 1 Hoorcolleges Flashcards

1
Q

De drie functies van een theorie

A
  1. Het levert een gemeenschappelijke taal die het mogelijk maakt om over etnografische/wetenschappelijke bevindingen te spreken.
  2. Het geeft de mogelijk om de vraag te stellen: is het eigenlijk wel zo dat…? Het kan dus voor een bewustzijn zorgen aangaande je impliciete veronderstellingen en blinde vlekken. Theorie kan je dus dwingen om dingen anders te zien en vanuit een ander perspectief te bekijken.
  3. Theorie stelt ons in staat om waarnemingen te focussen, om de chaos te ordenen en hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom kijken we naar de geschiedenis van theorievorming?

A

Aandacht voor de geschiedenis van de theorie is aandacht voor verandering en continuïteit. Aan de ene kant volgen theorieen elkaar op en is er overlap, sommige verdwijnen even en komen daarna weer terug in een nieuwe vorm. Het zorgt voor uitdijende denkmogelijkheden. (als een mixpaneel van een dj)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Terugkerende issues in Antropologie

A

Structuur/Agency
Diachronisch/Synchronisch
Universalistisch/Particularistisch
Reproductie&cohesie/conflict&verandering
Materialistisch&functioneel/idealistisch & betekenisgevend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diachronisch

A

Verschijnselen bekijken in ontwikkeling in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Synchronisch

A

Dingen begrijpen in de onderlinge samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Empathie

A

Om jezelf te kunnen verplaatsen en jezelf te herkennen in een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Identiteit

A

Hoe begrijp ik mezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alteriteit

A

Hoe begrijpt de ander mij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 algemene vragen over de ander:

A
  1. Op welke manieren zijn mensen anders? (of maken wij ze anders)
  2. Waardoor zijn mensen anders?
  3. Hoe worden deze verschillen aangegeven? (en welke consequenties heeft dit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uniciteit

A

Mensen gebruiken bepaalde kenmerken om zich uniek te maken maar horen ook bij een groep mensen, de kenmerken zijn dan ook niet uniek maar worden door de andere mensen in de groep ook gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor zijn mensen anders? (4 factoren)

A

Genetisch, omgeving, zeden en gewoonten (het is geen tabula rasa, je komt van het eerste moment in een bepaalde cultuur terecht & ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is othering een extentieel gegeven in het menselijk bestaan?

A

Om tot een notie van jezelf en je identiteit te komen is het nodig om te kunnen zeggen wat je niet bent. Zonder alteriteit is er geen identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is er anders aan de manier waarop antropologen ‘otheren’

A

Antropologen kijken niet alleen naar de verschillen maar bestuderen waarom de ander ander is, laat hier zijn/haar voorstellingen op los. Door te kijken naar hoe de ene groep een andere groep ‘othered’ kunnen antropologen de eerste groep leren te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The noble savage

A

Een persoon die nog niet gecorrumpeerd is door de moderne wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

The innoble savage

A

Een gevaarlijke ander (kannibalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

‘America was part of the European imagination before its discovery’

A

De europeanen gingen niet met een open visier ‘de nieuwe wereld’ in. Ze hadden al allerlei ideen over ‘de ander’ ((in)noble savage bijvoorbeeld) en ze poogden direct om de ander te benoemen in termen van het eigen systeem om betekenis te kunnen geven aan de nieuwe wereld. De voorstellingen waren er al en de modelen over de ander waren al gemobiliseerd om de nieuwe ontdekking te benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kanttekening bij de zin ‘America was part of the European imagination before its descovery’

A

Het is een westers perspectief en we mogen niet vergeten dat ‘de ander’ ook terug kijkt en zijn eigen voorstellingen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Montaigne: de ander als een spiegel

A

Hij vergelijkt zichzelf met de ander om zo te kunnen zien wat we van onszelf terug kunnen zien in de ander om zo te kunnen leren over onszelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kritiek van Palmie over de spiegel van montaigne

A

Hij zegt: De kennis over de ander is wat ons mogelijk maakt om onze geciviliseerde ons te zijn. Als antropologen dat niet meer zien kunnen we over niets anders dan onszelf praten, iets wat we ons niet kunnen veroorloven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Romantiek en antropologie

A

In de kunststroming van de romantiek was er ook veel belangstelling voor de ander. Want de ander, de primitieven die geworteld zijn in de natuur, kunnen ons volgens romantici iets leren over het echte leven waar men in contact staat en een is met de natuur. De romantiek is een kritiek op het verlichtingsdenken er is volgens de romantiek geen scheiding tussen de mens en de natuur, de mens is natuur en de natuur is mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Rousseau en de pure primitieve

A

Een romanticist die primitieven zag als mensen die nog niet gecorrumpeerd zijn door het stadse leven/decivilisatie/de rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een verheffing van het nobele wilde

A

Dit doet de romantiek omdat het zegt dat de nobele wilde enkel het geode kan doen omdat hij in de natuur is opgegroeid (niet gecorrumpeerd is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Evolutionisme

A

Een methode van onderzoek die terugkijkt naar het verleden, het is geen geschiedschrijving maar evolutionistische antropologen willen het verleden kennen om te leren over het heden. Ze proberen de geschiedenis niet zozeer te begrijpen maar probeert zich uit te spreken over de menselijke diversiteit. Het is geïnspireerd op de theorie van Darwin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Evolutionisme en Darwin

A

De evolutionistische stroming is geïnspireerd op de theorie van Darwin. Hij zei dat al het leven op de aarde gerelateerd is aan elkaar, mens en dier verandert met de tijd door natuurlijke selectie en nieuwe soorten vervangen wat er eerst was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Evolutionisme in de antropologie (4 punten)

A
  1. Diachronische benadering (oog voor ontwikkeling en verandering)
  2. Unilineaire/teleologische ontwikkeling. Het opleggen van een patroon aan de geschiedenis/ontwikkeling van de wereld.
  3. Utopisch/Dystopisch: Het geeft richting en houvast
  4. Denken in fases (normatieve fases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voorbeelden van het denken in fases van het evolutionisme (3)

A

Comte over denken: theologisch - metaphysisch - wetenschappelijk
Hetel over vrijheid: Een man (de tiran) - enkelen - allen
Tylor over godenvereering: Animisme - polytheisme - monotheism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kritiek op het evolutionisme

A

Primitieven werden gezien als de ‘contemporary ancestors’ (leven in dezelfde tijd maar zijn eigenlijk zoals onze voorouderen), de ander is dan dus altijd een afgeleide van wat/hoe/wie wij zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Urgent anthropology

A

Groepen mensen sterven uit en w moeten hier alles over te weten komen om verlies van eigenheid te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Diffusionisme:

A

Terugkijken naar het verleden om de verschillen te kunnen aanduiden. Er wordt gekeken naar de verspreiding van culturele vormen doormiddel van de verspreiding van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom is het diffusionisme minder etnocentrisch dan het evolutionisme?

A

Het staat veel meer open voor vermenging en cultuurcontact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Is diffusionisme universalistisch en teleologisch?

A

Nee, diffusionisten zien het verleden als een complex web van invloeden en erfenissen, er is geen doel en er zijn geen universele fases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Cultural survivals

A

Bijvoorbeeld het zondevloed verhaal, dit wordt bijna overal ter wereld op de zelfde manier verteld. Je zou kunnen denken dat het ooit ergens is ontstaan en is gaan migereren. Het is dus een soort overblijfsel van een andere cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Diffusionisme en acculturatie

A

Als cultuurvormen zicht verspreiden dan nemen mensen deze vormen over en maken ze hier hun eigen ding van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Kritiek op het diffusionisme van Boas

A

Diffusionisme ging uit van contact over enorme afstanden, maar hoe ging dat eigenlijk/was dat wel mogelijk? En ze blijven opzoek gaan naar een groot verhaal over hoe menselijke ontwikkeling tot stand is gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Historisch particularisme

A

Elke cultuur moet in zijn eigen historische/geografische context bestudeerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe verzet Boas zich tegen het wetenschappelijke racisme

A

‘If we were to select the most intelligent, imaginative, energetic and emotionally stable third of mankind all races races would be present’
Hij is tegen het evolutionistische denken, en voornamelijk tegenover sociaal darwinisme (het een zal nooit het ander worden; werkpaard is een werkpaard) daarnaast ook het verhaal over Minik Wallace in The Museum of Natural History (het meenemen van Inuit naar New York om tentoongesteld te worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Kritiek boas op het evolutionisme

A
  • niets is unilineair, culturen zijn uniek en dynamiek
  • Er zijn meerdere vormen van beschaving mogelijk, niet een ultimatum
  • overeenkomsten tussen culturen hebben niet dezeflde oorzaak, en niet het zelfde gevolg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Boas over ras

A

Ras is uit den boze, Boas is er van overtuigd dat raciale kenmerken geen verschillen kunnen verklaren. Cultuur wordt het nieuwe woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Surrealisme

A

Uitnodiging om iets te zien en dan te zeggen dat je iets anders ziet, het idee hierachter is dat alles enkel is dat we hebben bedacht dat het is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Contigent

A

Het is waar maar niet noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

4 raakvlakken surrealisme & antropologie

A
  • gedeelde belangstelling voor ‘primitieve’ en het ‘andere’
  • gedeeld inzicht in cultuur als ‘contested reality’ (het creëert een waarheidsbeeld, maar je kan ook iets anders zien)
  • etnografisch relativisme laat op een andere manier hetzelfde zien: de normaliteit is niet gegeven maar gemaakt
  • etnografie: het vreemde normaal maken / surrealisme; het normale vreemd maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Laat 19e eeuwse vraagstukken

A
  • Wat houdt deze samenleving in stand? (Hoe onstaat cohesie/samenhang in een tijd van verstedelijking)
  • Wat verleend deze wereld de samenhang in een tijd van voortschrijdende nationalisering en seculasisering
  • Wat is het menselijk bindweefsel? Solidariteit, maar wat is dit, hoe is dit ontstaan en hoe blijft het voortbestaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Laat 19e eeuwse verschruiving ten opzichte van eerdere denkers

A
  • Aandacht voor relaties tussen mensen (kijken naar de gehele samenleving ipv. kleine groepen)
  • Synchronisch perspectief
  • Vertrek vanuit het menselijk organisme
    (het lichaam kan enkel functioneren als er aan bepaalde fysiologische en psychologische voorwaarden is voldaan -> daar zitten sociale voorwaarden aan vast -> er worden regels/afspraken gemaakt om deze voorwaarden te bewerkstelligen -> vakantie om te kunnen rusten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Leg uit: de samenleving is geen top-down model van macht maar de samenleving regelt zichzelf, zonder macht van boven

A

Dit is een idee van Durkheim die onder de sociale antropologie valt. Hiermee bedoelt hij dat: de manier waarop de samenleving gereguleerd wordt, is niet iets wat uit ons mensen zelf komt. Het is extern en komt van opgelegde structuren die ons denken vormen. Er is een invisible hand die ons mensen bestuurt (de wetmatigheden van de samenleving), maar de samenleving zelf wordt niet door ons bestuurd want die regelt zichzelf (zoals dat er bijvoorbeeld in binaire opposities wordt gedacht: goed/slecht, mooi/lelijk dat is inherent aan de mens want dat uit de samenleving zelf voort komt ; denk aan licht/donker, aarde/lucht etc.) Je moet een onderscheid maken tussen het individu en de samenleving. Voor het individu is er een invisible hand, namelijk de samenleving, maar voor de samenleving zelf is er geen invisible hand want die regelt dus zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

De cult van het primitieve

A

Dit is onderdeel van het surrealisme. Dit kwam op naar aanleiding van de Russische revolutie en de eerste wereld oorlog. Waar er eerst een wereldbeeld vol vooruitgangsgeloof en optimisme was werd dit verstoord door oorlogen. De werkelijkheid van een hele generatie jonge jongens werd op de kop gegooid en de mens was kwetsbaar tegenover al het geweld. De beschaving werd ontmaskerd, steeds meer mensen gingen zich afvragen wat de beschaving eigenlijk was. Mensen maakte kennis met ‘het echte’/ de werkelijkheid viel niet meer te realtiveren of te ontkennen, die is gegeven. De surrealisten gingen daarom terug naar het primitieve, dit was een alternatief. Ze gingen opzoek naar ‘the marvelous/the noble savage’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Mauss en giftgiving

A

simpel vertrekpunt, maar enorme visies over de wereld —> typisch holistische benadering (je kan het nooit in isolement bestuderen) + reciprociteit (wederkerigheid —> daardoor de sociale dimensie direct in beeld; waardoor The Gift bijdraagt aan het bindweefsel van de samenleving —> hoe komt de cohesie tot stand) —> daar zit een tijdspan in; zolang je niet hebt terugbetaald, ben je iets verschuldigd (waardoor je een relatie onderhoudt met deze persoon; elementaire manier om een relatie aan te gaan)
—> Potlach; extreme vorm van gift-giving (tegenover het kapitalistische idee over het her-investeren van je kapitaal) —> mensen worden onderworpen aan de grootte van de cadeaus (gaat over machtsposities)
—> ook moderne voorbeelden van Potlach; het betalen van zigeuners per lied, tegen elkaar opbieden (het ‘kopen’ van de zigeunerzangeres)
• Gift-giving reproduceert sociale banden en hiërarchieën + creëert sociale relaties en prestige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe zie je dat Mauss een leerlign was van Durkheim

A

Hij zoekt ook naar het bindweefsel van de samenleving en poogt een antwoord te geven op hoe cohesie tot stand komt.

48
Q

Hoe verschillen Mauss en Durkheim van elkaar

A

Mauss ziet reciprociteit als basis van de samenleving en niet zoals durkheim de collectieve representaties.

49
Q

Hoe ziet een functionalist de ander

A

De primitieve ander is misschien wel een rationeel wezen, zijn/haar gedrag ‘makes sense’ in het geheel.

50
Q

Grondgedachten van het functionalisme

A
  • Alles heeft een functie voor een groter doel, de samenleving is een groot systeem met verbonden functies.
  • Integratie, samenhang en harmonie staan centraal
  • Je kan dingen niet zomaar wegzetten als irrationeel maar moet de ratio van dingen doordenken.
51
Q

Splitsing van het functionalisme

A

Malinowski: functies van culturele geloofsvoorstellingen en praktijken dienen psychologische en fysiologische behoeften van de mens
Radcliffe-Brown: functies van culturele geloofsvoorstellingen en praktijken dienen de sociale structuur/de samenleving (veel meer Durkheim)

52
Q

Biologisch-psychologisch functionalisme

A

Afkeer van de evolutionistische schemas en geen belangstelling voor de geschiedenis meer (synchronisch). Context en connection is alles, het bestuderen van geïsoleerde verschijnselen is onzinnig.

53
Q

Structureel functionalisme

A

Abstracte mechanismen die een samenleving in stand houden, deze staan los van individuen (zoals bij Durkheim). Mensen zijn de belichaming van een sociale structuur.

54
Q

Wat is de rol van een antropoloog volgens structureel functionalisten

A

Mensen zijn de belichaming van de sociale structuur en het is aan de antropoloog om die onderliggende structuur op te sporen.

55
Q

Kritiek op structureel functionalisme

A
  • Is een samenleving wel een systeem? (geen aandacht voor agency)
  • Systeemdenken kan geen verklaring bieden voor verandering
  • Je kan niet zomaar regels van natuurwetenschappen toepassen op de sociale wetenschappen (culturen zijn geen organismen)
56
Q

Joking relationships binnen het structureel functionalisme

A

Joking relationships zijn er omdat mensen de sociale structuur van verwantschap belichamen. Radcliffe-Brown stelde dat joking relationships nodig zijn om de verschillende families die door het huwelijk met elkaar in aanraking komen in balans te houden. Deze gestructureerde en vastgelegde relatie zorgt ervoor dat conflict vermeden, gelimiteerd, gecontroleerd of opgelost worden.

57
Q

Social fact van Emile durkheim

A

een mens heeft een aantal behoeften om te overleven (fysiologische en psychologische) dit kan verklaard worden vanuit de biologie en psychologie (en de sociologie is hier dus niet voor nodig). Er zijn echter ook feiten waar sociologen zich mee bezig kunnen houden. Regels die buiten het menselijk organisme gelegen zijn (bijvoorbeeld: familie). Ze bestaan al voor het individu wordt geboren en oefenen invloed uit op het individu.
Durkheim zegt: de samenleving regelt zichzelf, zonder macht van boven (invisible hand).

58
Q

Organisiche solidariteit

A

Iedereen levert een andere, complementaire bijdrage aan het geheel.

59
Q

kritiek op organische solidariteit

A

Het verondersteld complementariteit en geeft geen aandacht voor uitbuiting en dwang

60
Q

Mechanische solidariteit

A

Solidariteit is niet geregeld maar ontstaat omdat iedereen goed is in alles. Iedereen doet ongeveer hetzelfde en kan ook alles, er is sprake van gelijkheid en er is geen differentiatie,een collectief bewustzijn.

61
Q

Sociale roes

A

Dit is het bindweefsel waar Durkheim over spreekt.

62
Q

Samenleving in de tijd van Durkheim

A
  • Urbanisatie
  • Voortschrijdende rationalisering
  • Secularisatie
63
Q

Instutionalisering van sociologie

A

Durkheim wilde dat sociologie een erkende wetenschap wilde worden. Hier streed hij voor samen met Buffon. Hij stond aan de kant van de net opkomende positivistische stroming, waarbij gesteld werd dat alleen empirische gegevens waarheid konden zijn. Alleen sociologen konden volgens Durkheim het antwoord geven op de vraag wat een sociaal feit is.

64
Q

Voorbeeld sociaal feit (en nut sociologie als wetenschap)

A

De relatie met een broer of zus is gebonden aan omgangsregels, deze bestaan los van het individu. Wat deze omgangsregels precies zijn, dat is niet iets biologisch dat is iets dat is omvat in de cultuur, hier kunnen dan ook alleen sociologen een antwoord op geven.

65
Q

Politieke antropologie

A

Politieke antropologie bestudeert politieke vormen van verschillende culturen. Het geeft veel aandacht aan thema’s als macht en strijd en daarbij ook de agency van de mens. Agency speelt een rol binnen de structuur van de samenleving, identiteitsvorming, verandering en machtsverhoudingen. Rollen zijn dan ook instabiel en relatief volgens politieke antropologen.

66
Q

Politics is the art of the possible, not the art of the legal…

A

Het spectrum van wat politiek handelen is word verbreed onder de leiding van politiek antropologen. Er wordt niet gekeken naar enkel de bestaande systemen en vaste structuren zoals bij het structuralisme. Het organische denken wordt overboord gegooid en er komt meer aandacht voor agency. Volgens politieke antropologen bestaat de samenleving uit wisselende rollen, statussen en posities. Het is een opmars naar het transactionalisme.

67
Q

Homo politicus

A

’ the interested, calculating individual’ (agency)

68
Q

Methodologische vernieuwingen (door Gluckman)

A
  • Niet langer veldwerk in kleinschalige (primitieve) samenlevingen maar in (industrie)steden.
  • Situational Analysis
  • De antropoloog is gesitueerd, hij is een knooppunt tussen allerlei stukken informatie en hij is geen fly on the wall meer. Hij brengt context met zich mee.
69
Q

Situational Analysis

A

Situational Analysis is een beschrijving van allerlei aspecten en invloeden, verhoudingen en achtergronden binnen één situatie. Wat zijn de rollen, wat gebeurt er qua interactie, welke achtergrond neemt ieder individu met zich mee… Door situaties op deze manier te analyseren krijg je volgens Gluckman een hele samenleving in beeld. Hij maakt als het ware ene snapshot, een tijdsopname waar vanuit hij lijnen volgt verder de wereld in. Op deze manier is er niet langer sprake van een view from nowhere.

70
Q

Is volgens Gluckman de samenleving in balans?

A

Nee, de samenleving is in zijn geheel niet in balans want er zijn te veel krachten. Er moet dan ook gezocht worden naar de tijdelijke balans, dat is waar de sociale structuren veranderen (temporary equilibrium)

71
Q

‘it is the ethnic boundary that defines the group, not the cultural stuff that it encloses’

A

Barth stelde dit: je moet naar de grens zelf kijken, waar worden de grenzen gemarkeerd en door wie en waar wordt dit uitgespeeld. De conclusies die Barth opstelt over deze grenzen zijnGroepsgrenzen blijven bestaan hoe zeer ze ook overschreden worden.
Stabiele relaties zijn mogelijk over grenzen heen en grenzen sluiten geen relaties af.
Veranderingen en aanpassingen/acculturatie leiden niet tot het verdwijnen van etnische grenzen. Etniciteit wordt in verschillende situaties en context belangrijk of minder belangrijk, ingezet om verschillen te benadrukkken of juist te vervagen.
Binnen één etnische groep kunnen er significante verschillen voor komen terwijl twee verschillende etnische groepen vrijwel identiek aan elkaar kunnen zijn.
:

72
Q

Transactionalisme

A
  • Sociale structuren gaan overboord, er is voortdurende onderhandeling en transacties creeren consensus over waarde en genereert regelmatigheden in het handelen van mensen. De transacties vinden plaats op basis van individuele keuzes van leiders die uit zijn op winst-maximillisatie en zij genereren een ‘systeem’.
73
Q

Sapir-Wolf hypothese

A

stelde vast dat de Indianen die het onderzocht in hun taal een volstrekt andere tijdbeleving hebben dan wij; circulair. Al na gelang hoe taal is, wordt een notie van tijd anders. Perceptie van menselijke realiteit krijgt gestalte in taal. (voorligger structuralisme).

74
Q

Linguistic determinism

A

Ons denken wordt bepaald door onze taal

75
Q

Linguistic relativity

A

Mensen die verschillende talen spreken ervaren en denken ook anders over de wereld.

76
Q

Victor Turner en anti-structuur

A

we hebben niet enkel te maken met de reproductie van een systeem, maar we hebben te maken met vernieuwing —> anti-structuur; dit zijn momenten waar de sociale structuur losgelaten wordt (als een fietsventiel), en er een anti-structuur tot stand komt (de mens is niet meer de belichaming van sociale codes, maar is ook bezig met hoe je aan die codes kan ontsnappen + momenten creëren om hieraan te ontsnappen)

77
Q

structuur en anti-structuur in rites de passages

A

3-delige structuur; separatie, liminele fase (betwixed and between), incorporatie (ritueel om van de ene status naar de andere status te komen) —> gingen zich richten op de liminele fase (er kwam hele andere ordening) —> dit is voor Turner wat er gebeurd bij de Zulu-landers

78
Q

Dirt is matter out of place

A

dit impliceert twee voorwaarden: een stel geordende relaties, en een overtreding van die orde
• vuil is relatief; wij hebben een ordening over waar iets wel en niet hoort (hygiene; laat de sociale orde zien)

79
Q

Leg uit: Cultuur als een semiotisch gegeven

A

Semiotiek = leer van de tekens. Je kan cultuur zien als een systeem van communicatie. Dit idee hoort bij de stroming van de symbolische antropologie.

80
Q

Leg uit aan de hand van een knipoog hoe volgens Ryle het doel van etnografie ligt tussen de ‘thin description’ en de ‘thick description’

A

en gelaagde hiërarchie van betekenisvolle structuren waarin dus o.a. knipogen worden geproduceerd, waargenomen en geïnterpreteerd en zonder die gelaagde hiërarchie van betekenisvolle structuren zouden ze feitelijk niet eens bestaan, ongeacht wat iemand ook doet of niet doet met zijn oogleden.

81
Q

Waarom is cultuur publiek?

A

je kan niet knipogen als je niet weet wat telt als knipogen of als je fysiek niet eens weet hoe je dat met je oogleden doet

82
Q

3 terreinen van Levi-Strauss

A
  • Verwantschapsstudie
  • Classificatie systemen van de savage/ander ver weg
  • Mythenstudie
83
Q

Levi-Strauss en geologie

A

Het werk van geologen inspireerde Levi-Strauss. Geologen bestudeerden aardplaten en het groeien van verschillende plantjes en fossielen in die verschillende aardlagen. De tijd en ruimte liepen in elkaar over en hij vroeg zich af welke orde er in het geding kon zijn. Levi-Strauss kwam hierdoor op de theorie dat je je niet mag laten leiden door hetgeen wat je ziet maar dat je moet kijken naar welke ordening daaraan ten grondslag ligt. Er is een orde achter de zintuigelijk waarneembare werkelijkheid en waar hij uit voortvloeit. Hij zocht naar de orde in de wanorde zoals geologen naar aardlagen om vat te krijgen op de natuur.

84
Q

Methoden van Levi-Strauss

A
  1. Aandacht richten op zintuigelijke werkelijkheid om door te stoten naar de onderbewuste infrastructuur
  2. Relatie tussen elementen (klanken en woorden –> Relaties tussen mensen)
  3. Richten op het systeem die je moet blootleggen
  4. Bedoeling daarvoor tot het vaststellen van regels die aan de sociale structuur ten grondslag ligt.
85
Q

Reactie van Levi-Strauss op de studie naar verwantsschapsystemen van Radcliffe-Brown

A

Radcliffe-Brown heeft zich gericht op bepaalde relaties (zoals joking relationships) en is andere vergeten. We moeten ons richten op het complete plaatje.

86
Q

Kern van verwantschap volgens Levi-Strauss

A

incestverbod maakt het mogelijk dat je niet met je eigen kleine kring, maar bereid bent om te communiceren/verbintenissen aan te gaan met anderen buiten je eigen groep = allianties (waar vrouw wel mee mag trouwen) —> verwantschap wordt communicatiemiddel (een bijzondere vorm van reciprociteit). Verwantschap is het cement van de samenleving waarbinnen onderliggende structuren zichtbaar worden.

87
Q

Liggen volgens Levi-Strauss hedendaagse conflicten in exogamie of endogamie.

A

Hedendaagse conflicten hebben niet te maken met exogamie (het communiceren via het huwelijk), maar met endogamie (want beiden groepen zijn endogaam; soort zoekt soort; tendens om binnen de eigen kring te blijven —> doordat er niet gecommuniceerd wordt via de huwelijkstaal)

88
Q

Levi-Strauss over toteisme

A

e: totemisme; een groep had een associatie met een specifiek totem-dier -> wat voor betrekking hebben deze mensen met zo’n beest?, dit was niet de vraag die belangrijk was —> Levi-Strauss zei: mensen denken niet over hoe zij zich verhouden tot een bepaald dier, maar ze gebruiken dieren om daarmee te denken over zichzelf in relatie tot de ander (om over elkaar te denken) -> hij verlegd de aandacht van een bepaalde manier van kijken naar 1 relatie, maar meervoudige horizontale relaties (man A tot man B, staat tot Dier A staat tot Dier B)

89
Q

Doel van de laag-bij-de-grondse theorie van Geertz

A

Het mogelijk maken van gesprek tussen ons en de ander. Je kan grote conclusies trekken vanuit het kleine.

90
Q

Geertz zegt dat religie een cultureel systeem is. Wat is zijn definitie precies?

A

Religie is (a) Een systeem van symbolen dat krachtige en langdurige stemmingen en motivaties in mensen oproept. Dit doet men door (b) opvattingen over een algemene bestaansorde te bieden. En (c) die opvattingen met zo’n aureool van feitelijkheid te omhullen dat die stemmingen en motivaties als uniek en werkelijk worden ervaring.

91
Q

Geertz zegt dat religie een systeem van symbolen is, hoe legt hij dit verder uit? (6 punten)

A

Religie is een systeem van symbolen
➢ Symbool is een vehikel voor een opvatting en die opvatting is de betekenis van het symbool
➢ Objecten, handelingen of abstracte begrippen.
➢ Symbolen condenseren - complexe betekenissen van verschillende verschijnselen worden gebundeld binnen een symbool.
➢ Symbolen en zijn multivocaal - Symbolen hebben niet voor iedereen de zelfde betekenis.

92
Q

Symbool

A
  • Een voertuig voor betekenis, tastbare formulering van een begrip
  • geabstraheerde ervaring die in een waarneembare vorm is ondergebracht
  • een concrete manifestatie van ideeen, houdingen, oordelen, verlangen, geloofsvoorstellingen.
  • Extrinsieke bronnen van informatie (buiten het individuele organisme)
  • Sociaal, publiek, zichtbaar
93
Q

Een model van de werkelijkheid

A

Samenvattend, normerend ‘ this is what the world is like’. Bijvoorbeeld het notenschrift dat als model van de werkelijkheid de notatie van muziek is.

94
Q

Een model voor de werkelijkheid

A

explicatief, aanweijzingen hoe de realiteit gemaakt moet worden. Wanneer je ook daadwerkelijk muziek gaat maken aan de hand van het notenschrift is dit een model voor de werkelijkheid.

95
Q

Kritiek op de definitie van religie van geertz

A

Er wordt hier een poging gedaan om een universele notie van religie de wereld in te helpen, we kunnen enkel vaststellen dat de notie van religie zo verschillend is overal op de wereld dat er geen universele notie kan zijn.

96
Q

Marxistische antropologen over arbeid en waarde

A

Arbeid is het startpunt van alles, slechts dit creëert waarde. De loon is altijd minder dan de waarde van arbeid, wat er overblijft (winst) is de meerwaarde. Dit wordt afgeroomd door de kapitalisten van de arbeid.

97
Q

onderbouw bepaalt de bovenbouw

A

Infrastructuur bepaald de superstructuur: materiele bepaalt het geestelijke.

98
Q

Motor van verandering volgens Marxisten

A

Klassenstrijd.

99
Q

Waarom leek het marxisme eerst niet interessant voor de antropologie

A

Het is eurocentrisch, houdt geen rekening met cultuurverschillen en is deterministisch (alles werkt toe naar de uiteindelijke revolutie)

100
Q

De nieuwe kijk op Afrikaanse samenlevingen door te kijken naar marxistische theorieen.

A

Deze samenlevingen zijn een integrerend onderdeel van de wereldgeschiedenis. Ze hebben echter een eigen oorzakelijkheid en een eigen weg door de moderniteit, er is dus geen voorbestemde route.

101
Q

Religie volgens Marx

A

Religie is een reflectie van de echte wereld in de menselijke geest/gedachten.

102
Q

Terugkeer van de geschiedenis.

A

Radcliffe-Brown en Levi-Strauss hadden geen oog voor de geschiedenis, want volkeren die onderzocht werden hadden geen geschiedenis en als die al bestond konden we daar niet achter komen, daarom keken ze alleen naar sociale structuren. De afkeer die antropologen lange tijd hebben gehad tegen geschiedenis is de nauwe verbondenheid met de evolutionistische notie van geschiedenis. De opkomst van de Marxistische antropologie zette het kolonialisme en verandering weer op de agenda. Het liet de drijvende kracht van de geschiedenis zien en op welke manier er veel materiaal is opgebouwd door koloniale machten.

103
Q

Historicity

A

De manier waarop mensen in het heden het verleden begrijpen

104
Q

Histografie

A

Interpretatie of reconstructie van het verleden

105
Q

Ohnuki-Tierney bestudeerde de invloed van historische processen op culturele processen en had het over 3 snelheden waarin deze processen bestudeerd kunen worden.

A
  1. zeer trage tijd; ecologische en demografische veranderingen (welke sporen heeft dit achtergelaten in de huidige cultuur)
  2. middellange tijd; veranderingen in mentaliteit en cultuur = antropologie!
  3. conjuncturele tijd; ‘journalistieke’ tijd van gebeurtenissen (in zeer korte tijd)
106
Q

Social memory

A

processen van herinneren en vergeten altijd door en door sociaal geïnformeerd; wat wil een samenleving zijn?

107
Q

Holistische perspectief van Minz op suiker.

A

Mintz kijkt niet alleen naar de Geertziaanse notie van cultuur (wat doet suiker als symbool?), maar hij kijkt naar hoe de opmars van suiker samenhangt met grote politieke en economische transformaties. Het is een schaars goed, het maakt dat er nieuwe handel op gang komt, er moet geproduceerd, vervoerd worden. Er moeten dus slaven naar de plantages vervoerd worden, want met de Indianen lukt dit niet, etc.
Kortom: holistisch programma rondom het suikerklontje
Zowel horizontaal als verticaal – antropologie belast zich hier wel met een onmogelijk werk

108
Q

Westerse geschiedenisopvatting:

A

lineair gegeven waarbij de afstand tot de gegevens uit het verleden steeds verder toeneemt + afstand is onoverbrugbaar (de doden moeten gerepresenteerd worden in het heden; historici zijn degenen die de doden weer tot leven brengen) —> onze doden hebben daar niks over te willen, wij moeten ze weer tot leven brengen

109
Q

Kritiek van Chakrabarty op de manier van geschiedschrijving.

A

“Het hele oriëntalisme heeft grote implicaties voor de representatie van de Ander:
De Oosterling kon nooit voor zichzelf spreken, er werd alleen een beeld gevormd door de Westerling.”
Wat Chakrabarty wil verkondigen: Het hele denkapparaat, als sociaal wetenschapper, is gegrond in Westerse denkcategorieën. Dit klopt echter niet, waarom zouden die denkstructuren geproduceerd worden door die Oosterse mensen bijvoorbeeld? Er zijn geen andere concepten of andere denkramen in de aanbieding. Hij pleit ervoor dat die wél ontwikkeld moeten worden.
We moeten zien dat de geschiedenis, de geschiedenis van Europa is, terwijl dit eigenlijk een globale geschiedenis moet zijn (Europe and the people without history). Het hele idee van het provincialiseren van Europa, is om Europa te decentraliseren. Europa is alleen maar een provincie van de wereld. (Heel politiek gekleurd, heel normatief denkraam).

110
Q

Terugkerende thema’s in orientalistische kunst

A

Sensuality, terror & pleasure:
Perverse begeerte, de kunst van nietsdoen, oude egypte(oorsprong en begin van de beschaving, decadentie, mysterie -> In dat alles sluimert opstand en geweld.

111
Q

4 tegenstellingen binnen de westerse kennisproductie over het orient:

A

Rationeel-irrationeel
Beschaafd-wild
Beheerst-fanatiek
Volwassen-kinderlijk

112
Q

Orientalisme is:

A
  1. Een europese constructie van het orient (midden oosten en India)
    - Die de vorm aanneemt van stereotype tegenstellingen
    - Samenhangt met politieke en economische machtsrelaties en machtsongelijkheid tussen europa en het orient
    - En in verschillende domeinen en instituties ven Europese samenlevingen gereproduceerd wordt (zoals wetenschap, journalistiek, literatuur, film, kunst, toerisme, politiek, etc.)
113
Q

Deconstructivisme van Derrida

A

Je leest een ‘tekst’ (in brede zin) niet als representatie van de werkelijkheid maar om de onuitgesproken vooronderstellingen te ontdekken waarop de tekst is gebaseerd.

114
Q

Discours

A

Manier van spreken waarmee een werkelijkheid wordt gecreeerd. Kennis ko mt dus niet rechtstreeks voort uit objectieve waarnemingen maar uit een collectieve interpretatie daarvan binnen een bepaalde groep

115
Q

Genealogie

A

Hoe discours historisch is gevormd, discours is geen actieve manipulatie van de werkelijkheid maar is historisch gevormd en bestendigd daarmee bepaalde machtsstucturen.

116
Q

Identiteit en cultuur als werkwoorden

A

Dit is een idee van Barth, hij zegt dat identiteit en cultuur context afhankelijk zijn in plaats van primordaal. In zijn tekst praat Barth vooral de manier waarop eigenheid en etniciteit geconstrueerd zijn en ingezet worden op momenten dat iemand zijn eigen etnichsche identiteit definieert.

117
Q

Evolutionistische invalshoek van Freud

A

Freud zegt dat wanneer samenlevingen evolueren van het primitieve naar het beschaafde, de individuele mens dit ook doet. Het primitieve is iets wat achtergelaten wordt, iets wat overgebleven blijft.