Duits Lernübersicht Flashcards
1
Q
de gitaar
A
die Gitarre
2
Q
de stad
A
die Stadt
3
Q
de drumstel
A
das Schlagzeug
4
Q
de hobby
A
das Hobby
5
Q
de vakantie
A
die Ferien
6
Q
aan sport doen
A
Sport Machen
7
Q
bevallen
A
gefallen
8
Q
dansen
A
tanzen
9
Q
gamen
A
gamen
10
Q
leuk zijn
A
SpaB machen
11
Q
naar de bioscoop gaan
A
ins Kino gehen
12
Q
naar het zwembad gaan
A
ins Schwimmbad gehen
13
Q
gegaan
A
gegangen
14
Q
naar muziek luisteren
A
Musik hören
15
Q
paardrijden
A
reiten - geritten
16
Q
spelen
A
spielen
17
Q
voetballen
A
FuBball spielen
18
Q
zingen
A
singen - gesungen
19
Q
zwemmen
A
schwimmen
20
Q
met
A
mit
21
Q
of
A
oder
22
Q
‘s morgens
A
morgens
23
Q
‘s middags
A
nachmittags
24
Q
‘s avonds
A
abends
25
Q
‘s nachts
A
nachts