Erfelijkheid Flashcards

1
Q

definitie cel

A

Een cel is de kleinste eenheid die zelfstandig kan groeien en vermenigvuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 belangrijkste functies van het DNA

A
  1. voor de aanmaak van proteïnen/eiwitten = bepaald ons uiterlijk en ons innerlijk
  2. Geeft instructies voor het vermenigvuldigen en groeien van de cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

volgorde van de spiralisatie

A

DNA - chromatinevezel - chromosoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen chromatine en chromosonen?

A

Als het chromatine zich gaat spiraliseren dan onstaat er een chromosoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een niet-delende cel?

A

de kern bevat een kernsubstantie, chromatine, die bestaat uit een kluwen van fijne, witte draden = chromatinedraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een delende cel?

A

door de verdichting (spiralisatie) van de chromatine ontstaat een brede band in de vorm van staafjes = chromosonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel chromosomen komen er bij mensen voor

A

46

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie chromosoom

A

drager van de erfelijke informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Elke chromosoom heeft een gelijkaardige dubbelganger. Hoe noemt dit? (ander woord gelijkaardig)

A

Homoloog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie Homologe chromosomenparen

A

chromosomen die gelijkaardige informatie bevatten en bijna identiek zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe heten de chromosomen met de kenmerken in en hoeveel paar zijn er?

A

22 paar autosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe heten de andere chromosomen en hoeveel zijn er?

A

1 paar geslachtschromosomen: bij de vrouw XX en bij de man XY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie diploïde cel

A

een cel waarvan de celkern twee exemplaren van elk chromosoom bevat (2n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie haploïde cel

A

een cel waarvan de celkern één exemplaar van elke chromosoom bevat (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is een normale lichaamscel (huidcel, levercel, …) diploïd of haploïd?

A

diploïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is een gameet (= geslachtscel = voortplantingscel = eicel of spermacel) diploïd of haploïd

A

haploïd

17
Q

Waar zijn de 2 chromatiden verbonden?

A

Ter hoogte van de centromeer

18
Q

Definitie gen

A

Een welbepaald stukje van de DNA-molecule dat voor de vorming van een specifiek eiwit codeert. (Dit eiwit is op zijn beurt verantwoordelijk voor het tot uiting komen van een bepaalde erfelijke eigenschap van het organisme.)

19
Q

Definitie genotype

A

erfelijke aanleg

20
Q

Definitie fenotype

A

uiterlijke verschijnsvorm (= resultaat van de wisselwerking erfelijke aanleg en milieu)

21
Q

Definitie homozygoot

A

raszuiver: twee identiek allelen (BB/bb)

22
Q

Definitie heterozygoot

A

niet-raszuiver: twee verschillende allelen (Bb/bB)

23
Q

Definitie monohybride kruising

A

kruising waarbij maar 1 kenmerk wordt bestudeerd

24
Q

Definitie dominant

A

overheersend kenmerk (B)

25
Q

Definitie recessief

A

onderdrukt kenmerk (b)

26
Q

Eerste wet van Mendel

A

Uniformiteitswet
voorwaarden:
- monohybride kruising
- raszuivere ouders

27
Q

Uitkomst 1e wet

A

Bij kruising van twee raszuivere individuen die maar één kenmerk verschillen zijn de F1-nakomelingen onderling identiek maar heterozygoot.

28
Q

Tweede wet van Mendel

A

splitsingswet
voorwaarden:
- monohybride kruising
- raszuivere ouders
- onderlinge kruising F1-nakomelingen

29
Q

Uitkomst 2e wet

A

Bij onderlinge kruising van individuen uit de eerste uniforme generatie (F1) krijgt men nakomelingen met verschillende fenotypen die in ee vast getalsverhouding tot uiting komen:
3:1 bij dominant/recessieve overerving
1:2:1 bij codominante overerving

30
Q

Derde wet van Mendel

A

Derde wet van Mendel
voorwaarden
- dihybride kruising: 2 kenmerken worden bestudeerd
- raszuivere ouders
- onderlinge kruising van de F1-nakomelingen

31
Q

Uitkomst 3e wet

A

Bij de F2 generatie wordt het dominante kenmerk voor 75% overgeërfd, het recessieve kenmerk wordt voor 25% overgeërfd.
De verschillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd.