H8: Sociale vergelijking Flashcards

1
Q

Leon Festinger

A

Ontwikkelt in jaren ’40 en ’50 sociale vergelijkingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Sociale vergelijkingstheorie

A
  • Sociale beïnvloeding verklaren obv emoties, lichamelijke gewaarwordingen, …
  • Verklaren hoe mensen zichzelf beoordelen: karakter, relatiekwaliteit, succes, welvaart, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Meningen en vaardigheden evalueren

A

1st- Toetsen aan fysieke wereld (objectief, niet-sociaal middel)
2- Vergelijken met anderen adhv sociale vergelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale vergelijking in 2 stappen

A
  • Vaststellen of potentiële vergelijkingsander voldoende lijkt op persoon
  • Bevestigd, dan definitieve vergelijking
    + bij meerdere vergelijkingsanderen wordt selectie gemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wens naar uniformiteit

A

Geen conflict tussen het willen omringen met mensen met vergelijkbare mening en wens dat uit die vergelijking juistheid van de mening blijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijstelling (mening)

A
  • In geval van grote verschillen met de vergelijkingsgroep
  • Afwijking van wat modaal is; mening wordt bijgesteld
    => rationeel: mening fout, dus bijstellen
  • Denkt zelf modale positie in te nemen; anderen proberen overtuigen
    => irrationeel: ingreep in werkelijkheid ipv werkelijkheid ‘aflezen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Elimineren (mening)

A
  • In geval van grote verschillen met de vergelijkingsgroep
  • Deelnemers die te fel afwijken uit de vergelijkingsgroep elimineren, niet meetellen
  • Leidt tot vijandigheid of devaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bijstelling (vaardigheden)

A
  • veel niet-sociale beperkingen, soms niet mogelijk om eigen vaardigheid of die van anderen te veranderen
    => minder bruikbare strategie dan bij meningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Elimineren (vaardigheden)

A
  • Idem als mening
  • Voornamelijk aanlokkelijk in het geval dat vergelijkingsander vaardiger lijkt (want potentieel negatieve uitkomst)
  • Ook vijandigheid of devaluatie (als ander vaardiger)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Algemene determinanten over elimineren uit vergelijkingsgroep

A
  • Indien iemand zich ziet als ‘extreem’ ten opzichte van modaal
  • Sterker indien persoon waarvan mening/vaardigheid ook sterk verschilt met andere attributen die consistent zijn met divergentie van eigen attributen
  • Attributen ander (bv. uitgaan) niet consistent (divergent) met attributen van individu zelf (goed studeren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Druk tot uniformiteit wordt groter naarmate

A
  • Neiging om mening/vaardigheid te evalueren sterker is
  • Belang voor bepaalde mening/vaardigheid groter is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Grote-vis-in-een-kleine-vijver-effect

A
  • Zwakkere studenten aan prestigieuze universiteiten schatten academische kwaliteiten lager in
  • Sterkere studenten aan minder prestigieuze instellingen schatten academische kwaliteiten hoger in
  • Noot: deze ‘zwakkere’ en ‘sterkere’ studenten zijn objectief vergelijkbaar qua niveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conclusie Gilbert x Festinger

A
  • Men vergelijkt zich met vergelijkbare en onvergelijkbare anderen
  • Vergelijking onderdrukt wanneer besef dat vergelijking geen bruikbare informatie oplevert
  • Evidentie vergelijking uit affectieve reacties (niet onder controle)
  • Bij cognitieve belasting kan men geheugenspoor vergelijking nog moeilijker ongedaan maken, en gebruikt men deze info voor de ‘objectieve’ beoordeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Evidentie voor mogelijks onderdrukken sociale vergelijking:

A

beoordeelde vaardigheid wordt niet beïnvloed door prestatie v ander indien voldoende cognitieve capaciteit beschikbaar (om geheugenspoor ongedaan te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stanley Schachter

A
  • Uitbreiding van SVT naar emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SVT op emoties

A

Signalen evalueren
- Eerst objectieve informatie
=> indien verklaring gevonden, is emotie afhankelijk van gevonden verkering en stopt evaluatieproces
- Geen objectieve informatie gevonden
=> indien vergelijkbaar ander aanwezig, evaluatie via sociale vergelijking
=> gedrag van anderen observeren voor meer informatiever hoe zij opwinding verklaren

16
Q

Easterling paradox

A
  • Afwezigheid correlatie welvaart en geluk
  • Aanwezigheid correlatie inkomen en gerapporteerd geluk
    –> Rijkere mensen doorgaans gelukkiger dan armere mensen
    –> Veranderingen in welvaart hebben op zeer korte termijn wel invloed op doorsnee geluk
17
Q

Verklaring 1 van Easterling paradox

A

-Welvaart in een land stijgt, tevredenheid stijgt en daalt
- Eerst vergelijkt men nieuwe welvaart met de ‘oude’ welvaart; lijkt welvarender en algemene tevredenheid stijgt
- Realisatie stijging ook voor anderen geldt (verschuiving vergelijkingsbasis); realisatie rangorde onveranderd is, tevredenheid weer teruggebracht naar beginniveau
- Implicaties
=> Totale geluk samenleving neemt niet toe met stijgende welvaart; rangordes behouden
=> Geluk samenleving niet duurzaam afnemen bij dalend welvaartsniveau
=> Nadruk op hoeveel mensen rijker zijn

18
Q

Verklaring 2 van Easterling paradox

A

Stijgende welvaart hangt samen met toenemende ongelijkheid
- Mensen doorgaans gelukkiger door stijgende welvaart
- Maar: diegenen die minder van deze stijging genieten vinden deze toenemende ongelijkheid tov die wat wel van stijging genieten heel onaangenaam; geluk vermindert
- Nettoresultaat: geen verandering waarneembaar
=> Nadruk op hoeveel rijker mensen zijn

19
Q

Toegevoegde drijfveren aan SVT

A

Hebben invloed op manier waarop men informatie zoekt, selecteert en verwerkt
- Zelfverheffing:vergelijking met anderen in hoop zichzelf te kunnen vleien met vaststelling beter (af) te zijn dan anderen (met mensen die lager zijn)
- Zelfbevestiging: vergelijking in de hoop het beeld dat men eerst van zichzelf had te kunnen bevestigen
- Zelfverbetering: vergelijken in de hoop aanwijzingen te vinden over wat men moet doen om beter (af) te worden in de toekomst (met mensen die beter zijn)
=> verschillende motieven impliceren verschillende vergelijkingsprocessen

20
Q

Positieve en negatieve kenmerken SVT

A

Positief:
- succesvolle gedachte in theorie; vergelijking met anderen speelt grote rol in gedachtewereld van de mens
- Onderbelicht tot Festinger
- Eigen verdienste om verandering te brengen in dit perspectief
_______
Negatief:
- theorie schiet tekort op veel criteria
- Geen geschikt abstractieniveau
- Elementen hangen niet logisch samen
- Veel falsicifaties van predicties
=> andere theorie zou verworpen worden, hier niet

21
Q

Waarde van mening bepalen adhv sociale vergelijking

A
  • Afhankelijk subjectief gevoel dat mening juist is, gebaseerd op mate waarin anderen er mee eens zijn
  • Veel mensen die mening delen is prettige uitkomst
  • Wens naar uniformiteit
22
Q

Vaardigheden bepalen adhv sociale vergelijking
(Festinger)

A
  • Vaardigheid waardevoller naarmate men er meer van bezit
  • Vaardigheid zelf > vaardigheid ander en dus eigen vaardigheid van hoge kwaliteit
  • CONFLICT: omringen met vergelijkbaar anderen en relatief hoger willen hebben ve vaardigheid
23
Q

Sociale vergelijking onmogelijk wanneer …
(Festinger)

A
  • Geen bruikbare vergelijkingspersoon voorhanden
  • Geen subjectieve nauwkeurige evaluatie mogelijk want beschikbaar vergelijkingspersoon is zeer divergent
24
Q

Kritische evaluatie op sociale-vergelijkingstheorie
-> conceptueel-theoretische bedenkingen

A
  • Onduidelijk want meningen en vaardigheden niet observeerbaar, men kan alleen gedrag observeren dat bepaalde indruk wekt van een mening/vaardigheid
  • Erkent door Festinger: gaat over wat men zegt over mening
  • Probleem: vaststelling van sociale vergelijking obv zelfbeschrijving
25
Q

Kritische evaluatie op sociale-vergelijkingstheorie
-> Sociale vernieuwing

A
  • Geen ruimte voor sociale vernieuwing
  • Gepercipieerde juistheid van mening hangt af van mate waarin anderen die mening delen
  • SVT kan niet verklaren hoe nieuwe ideeën in de wereld wijdverspreid raken want door nieuwe ideeën stelt men afwijkend te zijn dus verwerpt men idee
26
Q

Kritische evaluatie op sociale-vergelijkingstheorie
-> Evalueren vs. waargenomen verschillen reduceren

A
  • SVT blijkt ook te gaan over binnen groep waargenomen verschillen te reduceren
  • Waarom mening van anderen aanpassen als doel was om eigen mening te evalueren, andere bekeren heeft niets te maken met initiële intentie van vgl
27
Q

Naïef realisme

A

Men neemt aan hoe men werkelijkheid percipieert ook echt de werkelijkheid is

28
Q

Hypothese 1:Is er echt behoefte om meningen en vaardigheden te evalueren?

A
  • Nauwelijks toetsbare hypothese
  • Mensen nemen meningen waar als feiten (Naïef realisme)
  • Onwaarschijnlijk dat men zich afvraagt of deze werkelijkheid echt klopt
  • Andere meningen gezien als slechte wil
  • Moeilijk vergelijken van meningen
    -> kwalitatief verschillende meningen praktisch niet te vergelijken
    -> Argumenten tegen elkaar vergelijken niet
    -> voorwaarde vergelijking: hiërarchisch
  • SVT specificeert niet waarom drive tot evaluatie bestaat
29
Q

Hypothese 2: beoordelen mensen vaardigheden op vergelijkende wijzes

A
  • Positie subgroep heeft sterke invloed op evaluatie van eigen vaardigheid/prestatie
  • Grote-vis-in-een-vijfer-effect
  • Meeste falsificatiepogingen overleefd
  • Geen duidelijkheid of mensen willen evalueren en hier behoefte voor voelen (in onderzoek op de neus gedrukt)
30
Q

Hypothese 3: Alleen vergelijking met vergelijkbaar ander?

A
  • Volgens SVT: 1st classificatie en dan beslissen om te vergelijken
  • Volgens Gilbert: 1st vergelijking en dan beslissen of vergelijking uit te schakelen
31
Q

Theorie van Gilbert over sociale vergelijking (hypothese 3)

A
  • Altijd en overal sociale vergelijking en dan indien mogelijk prestatievergelijkingen onderdrukken die niet vergelijkbaar bleken achteraf
32
Q

Verschil sociale vergelijking van Festinger en Gilbert

A

F: prestaties van onvergelijkbaar anderen geen invloed op hoe iemand eigen vaardigheid inschat
G: Prestaties onvergelijkbaar anderen wel invloed op hoe iemand eigen vaardigheid inschat

33
Q

Hoe kunnen prestaties van onvergelijkbaar anderen wel invloed op hoe iemand eigen vaardigheid inschat (hypothese 3)

A

-> niet altijd inslagen om vergelijking uit te schakelen
-> Bij afleiding of cognieve belasting, vergeten of niet in staat vergelijking uit te schakelen
-> Blijft altijd spoor van gedachteproces over (vaker bij affectieve dan bij rationele beoordelingen)

34
Q

Sociale vergelijking bij honden (range et al., 2009)

A
  • Honden geven sneller op als ze geen beloning krijgen maar vergelijkingshond wel
  • Honden houden niet van onbillijk bejegening waar ze zelf van slachtoffer zijn -> staken
35
Q

Sociale vergelijking bij apen

A
  • Subtielere vormen van onbillijkheid vaak opgemerkt
  • Apensoorten in staat waar te nemen wat een ander voor zijn/haar werk krijgt
  • Kan conclusies trekken voor wat hij/zij zelf zou moeten krijgen
36
Q

Draait alles om het zelf?

A

-SVT: vergelijking tussen het zelf en anderen beschrijven en verklaren
- MAAR evidentie dat men alles en iedereen vergelijkt
- SVT niet spaarzaam, alleen over zelfevaluatie