HC 2 - Het epileptisch neuron Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van een epileptische aanval

A

Een klinische manifestatie van een plotselinge, kortdurende functiestoornis van de hersenen ten gevolge van excessieve of synchroon optredende activiteit van cerebrale neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een focale aanval

A
  • Een plotse acute focale functiestoornis van de hersenen die wordt veroorzaakt door een acute overmatige ontlading van de hersencellen
  • Waarneembare verschijnselen bij een helder bewustzijn (denk hierbij aan het trekken van een been)
  • Dit zijn positieve verschijnselen -> men voelt dingen die er voorheen niet waren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een TIA?

A
  • Een kortdurende periode van aanvallen van neurologische uitvalsverschijnselen
  • Oorzaak: tijdelijke, focale stoornis in de bloedvoorziening
  • Symptomen: hemiparese, afasie of dysartrie = negatieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat meet een EEG

A

Synchrone synaptische potentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EEG focale epileptische aanval

A

Hypersynchrone neuronale activiteit in een deel van de hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EEG gegeneraliseerde aanval

A

Hypersynchrone neuronale activiteit op de afleiding van alle elektrodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de prikkelbaarheid (excitability)

A

Een maat voor de neiging van zenuwcellen om tot actiepotentialen te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is er mis bij epilepsie

A

Balans tussen excitatie en inhibitie is verstoord
- Er is of te veel excitatie
- Of te weinig inhibitie

De prikkelbaarheid is dan te hoog waardoor cellen te gemakkelijk actiepotentialen gaan vuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaat een abnormale prikkelbaarheid

A
  • Epileptische neuronen (neuronen met een abnormale spanningsgevoeligheid
  • Een fout in het neuronale netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bepaalt de prikkelbaarheid van een neuron

A
  • Ionkanalen
  • Ionconcentraties
  • Synaptische input
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de nernstpotentiaal

A

De potentiaal waarbij de nettostroom nul is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LOG 100

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

LOG 10

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

LOG 1

A

0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

LOG 0,1

A

-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LOG 0,02

A

-2

17
Q

Wat doet de NA/K pomp

A
  • Efflux van 3 Na +, dit geeft een hoger natrium extracellulair, dit geeft een positieve evenwichtspotentieel voor natrium
  • Influx van 2 K+, dit geeft een hoger kalium intracelullair, dit geeft een negatieve evenwichtspotentiaal voor kalium
  • Hierdoor kan de cel actiepotentialen vurenH
18
Q

Wat gebeurt er tijdens een actiepotentiaal?

A
  • Natriumkanalen openen
  • Natrium gaat de cel in (er is namelijk meer EC dan IC )
  • Membraanpotentiaal wordt positiever
  • Depolarisatie van de cel
  • NAtriumkanalen inactiveren
  • Kaliumkanalen openen
  • Membraanpotentiaal wordt negatiever
  • Repolarisatie
19
Q

Wat is de membraanpotentiaal

A

Het gewogen gemiddelde van de bijdrage van de verschillende ionen, dit wordt weergegeven in de Goldmann vergelijking

20
Q

Wat is de situatie in rust

A
  • Er staan meer kaliumkanalen open dan natrium kanalen
  • De membraanpotentiaal ligt dichter bij Ek dan bij Ena
21
Q

P loop kaliumkanaal

A

Selectiviteit

22
Q

S1 tm S4 loops

A

Spanningsafhankelijkheid

23
Q

S 5 en s6 loops

A

open en dicht gaan

24
Q

intracellulaire loops

A

inactivatie

25
Q

Belangrijke eigenschappen van spanningsafhankelijke ionakanalen

A
  • Conductantie -> het gemak waarmee ionen het kanaal kunnen passeren
  • Selectiviteit -> een na kanaal laat alleen na ionen door
  • Activatie -> openen kanaal
  • Deactivatie -> sluiten van een kanaal
  • Inactivatie -> kanaal kan niet open gaan
26
Q

Waarom moeten natriumkanalen geïnactiveerd worden?

A

Als ze te lang open staan kunnen de kaliumkanalen de repolarisatie niet bewerkstellingen

27
Q

Wat is de refractaire periode

A

Hierin in het neuron verminderd of niet prikkelbaar voor nieuwe impulsenA

28
Q

Absolute refractaire periode

A

AP is niet mogelijk

29
Q

Relatieve refractaire periode

A

AP mogelijk met meer stroom